direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Dopsloot - 2019
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0439.BPDOPSLOOT2019-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Onderhavig bestemmingsplan heeft betrekking op de locatie tussen de Dopsloot en de Lambertus Huisengastraat. De locatie ligt ten noord-oosten van het centrum van Purmerend en maakt onderdeel uit van het Wagenweggebied dat wordt getransformeerd van bedrijventerrein naar een levendige, stadse wijk waar wonen, werken en verblijven samen gaan.

De ontwikkeling heeft betrekking op het realiseren van drie appartementengebouwen voor in totaal 70 woningen in het sociale segment.

Het project past niet binnen het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Overwhere-Zuid 2012". In paragraaf 1.3 wordt hierop verder ingegaan. Het onderhavige bestemmingsplan geeft een planologisch kader - bouw- en gebruiksregels - waarbinnen het project planologisch mogelijk wordt gemaakt.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in het meest zuidelijk deel van de wijk Overwhere. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Dopsloot, aan de zuidzijde door de Lambertus Huisengastraat, aan de westzijde door het verlengde van de Wagenweg en aan de oostzijde door de Burgemeester D. Kooimanweg. Het plangebied is ongever 5.000 meter groot.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPDOPSLOOT2019-va01_0001.png"

Figuur 1: globale begrenzing van het plangebied (binnen rode lijn). Bron: Google maps

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Op het plangebied geldt tot op het moment van inwerkingtreding van het onderhavige bestemmingsplan het bestemmingsplan 'Overwhere-Zuid 2012', vastgesteld op 27-06-2013.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPDOPSLOOT2019-va01_0002.png"

Figuur 2: uitsnede vigerende bestemmingsplan. Plangebied binnen rode lijn. Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl

Het overgrote deel van het plangebied heeft de bestemming 'Verkeer - 2' op basis waarvan de gronden zijn aangewezen voor wegen met een functie voor verblijf en verplaatsing, parkeren, groen en water. Op gronden met deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.

Binnen het plangebied geldt tevens de bestemming 'Bedrijf' op basis waarvan bedrijven zijn toegestaan uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten bedrijventerreinen. Er mag alleen binnen het bouwvlak worden gebouwd, tot een hoogte van maximaal 10 meter.

Voor de bovenzijde van het plangebied gelden de bestemmingen 'Water' en 'Groen'. De gronden met de bestemming Water zijn aangewezen voor water en oeverstroken. De bestemming Groen maakt groen, water, speelvoorzieningen, bermen, bermsloten, voet- en fietspaden mogelijk. Voor beide bestemmingen geldt dat uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd.

Ten slotte valt een deel van de gronden onder de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1' op basis waarvan ingrepen dieper dan 50 cm onder maaiveld en een oppervlakte van meer dan 500 m² niet zonder omgevingsvergunning zijn toegestaan.

Het project heeft betrekking op het realiseren van 3 appartementengebouwen en past, zowel voor het gebruik, als voor de bouwactiviteiten niet binnen de hierboven beschreven bestemmingsregels. Om de ontwikkeling planologisch mogelijk te maken is onderhavig bestemmingsplan opgesteld.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van het project. Hoofdstuk 3 geeft een samenvatting van het relevante actuele beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de relevante randvoorwaarden en omgevingsaspecten behandeld. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid en de inspraak en het overleg. Ten slotte wordt in hoofdstuk 6 een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de gedachten die ten grondslag liggen aan de juridische regeling zoals deze op de verbeelding en in de regels is opgenomen.

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

2.1 Historische en huidige situatie

Het plangebied maakt deel uit van het Wagenweggebied. Het gebied kent zijn oorsprong als bedrijventerrein aan de rand van de stad en werd ingericht om werkgelegenheid te bieden voor het toenemende Purmerendse inwonersaantal. Op het terrein bevonden zich onder meer een veilingcomplex en een augurkeninleg. Tegelijkertijd met de ontwikkeling van de woonwijk Overwhere-Zuid in de jaren zestig, breidde het Wagenweggebied zich verder uit. Maar er vonden ook veranderingen plaats. Zo maakte in de jaren tachtig diverse bedrijven al plaats voor woningbouw aan het Veilinghof en het Prinsenhof. Ook werden er supermarkten toegestaan, als aanvulling op het winkelaanbod in de binnenstad. Een aantal jaren geleden is op de hoek van de Wagenweg-Burgemeester D. Kooimanweg de eerste fase van het Plateel gerealiseerd.

Op dit moment is het Wagenweggebied een gebied in overgang van een verouderd bedrijventerrein naar een gebied met woningen, grootschalige detailhandelsvestigingen, twee tankstations, een LPG verkooppunt en diverse autobedrijven. Door de verscheidenheid aan functies en de onsamenhangende bebouwing oogt het gebied rommelig. Op korte termijn komen een aantal panden leeg te staan.

Het plangebied zelf bevindt zich langs de Dopsloot. De Dopsloot en het Kooimanpark vormen een heldere ruimtelijke begrenzing tussen het plangebied en de wijk Overwhere. Het Kooimanpark is direct bereikbaar via een fiets- en voetgangersbrug.

Ten zuiden van het plangebied zijn woonblokken gerealiseerd. Het plangebied zelf bestaat nu uit een strook onbebouwde grond, in eigendom van de Stichting Wooncompagnie, die is ingezaaid met gras. In het midden van de strook bevindt zich een speelterrein met enkele klimtoestellen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPDOPSLOOT2019-va01_0003.png"

Figuur 3: de projectlocatie. Bron: Google maps

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Ambitiedocument Wagenweggebied

Op 1 juni 2017 heeft de gemeenteraad het Ambitiedocument Wagenweggebied vastgesteld. Deze bestaat uit 3 onderdelen: het Ambitiedocument, de Stedenbouwkundige visie Wagenweggebied en de Grondbeleidsstrategie Wagenweggebied. Dit drieluik vervangt het in 2006 vastgestelde SPvE voor het Wagenweggebied. Het ambitiedocument vormt het rechtstreekse beleidskader voor de het bouwplan waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft. De achtergrond en inhoud van het ambitiedocument komt verder aan de orde in paragraaf 3.4.3 

2.2.2 Het bouwplan

Het plangebied wordt ingericht met drie appartementengebouwen. Tussen de bebouwing door blijven doorzichten bestaan naar het aangrenzende Dopsloot en daarachter het Burgemeester D. Kooimanpark.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPDOPSLOOT2019-va01_0004.png"

Figuur 4: indicatieve uitwerking van het bouwplan

Het woongebouw dat grenst aan de Burgemeester D. Kooimanweg bestaat uit 5 bouwlagen. De woongebouwen liggen ten noorden van de bestaande woningen aan de Lambertus Huisengastraat waardoor hinder vanwege schaduwwerking wordt voorkomen. De hoogte sluit aan op de hoogte van het bestaande gebouw aan de Lambertus Huisengastraat dat ook bestaat uit 5 bouwlagen. Hierdoor ontstaat er een duidelijke entree naar de bestaande en nog toe te voegen woonblokken in de achtergelegen straten. De overige twee woongebouwen van dit project bestaan uit 4 bouwlagen en sluiten daarmee aan op de gerealiseerde grondgebonden woningen in dit deel van het Wagenweggebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPDOPSLOOT2019-va01_0005.jpg"

Figuur 5: indicatieve uitwerking van het bouwplan

De ruimte tussen de woongebouwen wordt deels gebruikt om parkeerplaatsen te realiseren en voor het overige is er plek voor openbaar verblijfsgebied. Een deel van de benodigde parkeerplaatsen wordt gerealiseerd langs de Lambertus Huisengastraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPDOPSLOOT2019-va01_0006.png"

Figuur 6: globale inrichting van het plangebied

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Het kader voor een bestemmingsplan wordt gevormd door diverse nationale, provinciale, regionale, en (deel)gemeentelijke nota's. Dit beleid stelt planologische en bestuurlijke beleidskaders (randvoorwaarden) aan de ruimtelijke (on)mogelijkheden voor het plangebied waarmee rekening moet worden gehouden. In dit hoofdstuk wordt voor het plangebied het relevante algemene beleid beknopt samengevat.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het rijk heeft het beleid inzake de ruimtelijke inrichting en het mobiliteitsbeleid van Nederland tot 2040 vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze visie is vastgesteld op 13 maart 2012.

De regering maakt ruimte voor groei en beweging en kiest ervoor de invulling van het ruimtelijk beleid voor een belangrijk deel over te laten aan provincies en gemeenten. Daardoor kan het Rijk zich richten op het behartigen van belangen die van nationale en internationale betekenis zijn. De minister vermindert stevig het aantal procedures en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten. De ruimtelijke ordening wordt zo dicht mogelijk bij diegene die

het aangaat gebracht (burgers en bedrijven) en er wordt meer overgelaten aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…'). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving. Daarbij verwacht het Rijk dat mede overheden zich eveneens inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving. De gemeente is de overheid die het dichtst bij de burger staat en zorg draagt voor een veilige en leefbare woon- en werkomgeving. In het ruimtelijk domein gaat het om de ruimtelijke ontwikkeling van stad en platteland in brede zin, waarbij onder meer belangen ten aanzien van mobiliteit, milieu, natuur, water, economie en wonen worden afgewogen. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028) en verbindt hier dertien nationale belangen aan.

Purmerend maakt onderdeel uit van de 'Metropoolregio Amsterdam' (MRA). Dit is een informeel samenwerkingsverband van lokale en provinciale overheden in het noordelijk deel van de Randstad. De MRA behoort tot de Europese top vijf van economisch sterke regio's. Rode draad van de samenwerking is het behouden en versterken van die internationale concurrentiepositie. De door de partners geformuleerde hoofdopgaven zijn (thematisch) neergelegd in de 'Gebiedsagenda 2013' en richten zich met name op het optimaliseren van het fysieke vestigingsklimaat (economie), het - via verstedelijkingsafspraken - tijdig voorzien in kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwbehoefte in 2040 (verstedelijking), op orde brengen en houden van een goed functionerend mobiliteitsnetwerk (bereikbaarheid). De agenda levert een 'voorraadkamer' op voor de besluitvorming over programma's en projecten in het Bestuurlijk Overleg Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (BO-MIRT).

In de SVIR is aangegeven dat het gebied van en rond de MRA een grote ruimtedruk kent. De regio staat voor een forse woningbouwopgave, zowel kwantitatief als kwalitatief. In het gebied van de Noordvleugel (exclusief het Utrechtse deel) is er tot 2040 vraag naar bijna 290.000 extra woningen om in de groei van het aantal huishoudens te voorzien.

Het bepaalde in dit bestemmingsplan is in lijn met het gestelde in de SVIR en de Gebiedsagenda.

3.1.2 AmvB Ruimte (Barro)

De SVIR bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructuurbeleid in 13 nationale belangen. Vanaf eind 2011 zijn in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voor deze onderwerpen rijksregels vastgelegd ten aanzien van de ruimtelijke inrichting van Nederland op het gebied van mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. Met ingang van 1 oktober 2012 is aan het Barro een aantal onderwerpen toegevoegd. Het betreft de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Met de vaststelling (van de uitbreiding) van het Barro, de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de juridische verankering van de SVIR nagenoeg compleet.

Het bepaalde in dit bestemmingsplan is niet strijdig met deze algemene regelingen

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft regels waar concrete ruimtelijke projecten aan moeten voldoen. Zo is in het Bro de ladder voor duurzame verstedelijking verankerd. Deze ladder is gericht op vraaggericht programmeren en het zorgvuldig benutten van ruimte. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. In artikel 3.1.6, lid 2 Bro is voorgeschreven dat indien bij een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk wordt gemaakt, de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving van de behoefte bevat en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied mogelijk maakt, een motivering is opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

In dit verband is aan de orde, dat de gemeente Purmerend in het Regionale Actie Programma (RAP) Stadsregio Amsterdam is opgenomen. Doel van het RAP is regionale afstemming van de woningbouwproductie zodat vraag en aanbod goed op elkaar aansluiten. Het gaat om de kernthema's woningbouwproductie, betaalbare voorraad en woonruimteverdeling. Voor de Stadsregio Amsterdam is in het actieprogramma (zie paragraaf 3.3.3) uiteengezet dat binnen de regio behoefte is aan meer woningen. Er zijn binnenstedelijk onvoldoende mogelijkheden om in de behoefte te voorzien. Voor binnenstedelijke plannen is de behoefte dan ook reeds aangetoond in het RAP (zie ook 3.3.3).

De woningbouwontwikkeling 'Dopsloot' wordt gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied en voldoet aan de voorwaarden van de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040, Kwaliteit door veelzijdigheid

De Structuurvisie Noord-Holland 2040 bevat het provinciaal ruimtelijk beleid. De hoofddoelstelling is het inspelen op de veranderingen die tot 2040 te verwachten zijn. In de periode tot 2040 zullen verdere globalisering en klimaatverandering grote gevolgen hebben voor Noord-Holland. Ook veranderingen en trends op nationaal en lokaal niveau hebben een grote ruimtelijke impact. Deze veranderingen leiden tot een aantal belangrijke ruimtelijke opgaven en keuzes. In de Structuurvisie worden deze ontwikkelingen en de voornaamste keuzes die de Provincie Noord-Holland zal moeten maken kort toegelicht. Ook wordt geschetst hoe de provincie er in 2040 uit ziet en op welke wijze de Provincie met deze structuurvisie zal bijdragen aan het realiseren van dit toekomstbeeld. De Structuurvisie is vastgesteld op 21 juni 2010 en in werking getreden op 1 november 2010.

Uitgangspunt is om de vraag naar woningen zoveel mogelijk te realiseren binnen het Bestaand Bebouwd Gebied. Dit komt zowel het realiseren van (hoog)stedelijke voorzieningen in de metropoolregio (de metropolitane strategie) als het behouden van regionale/lokale voorzieningen in kleine(re) kernen in het noorden ten goede. Door concentratie worden verkeers- en vervoersnetwerken optimaal benut en wordt een voldoende en gedifferentieerd aanbod van sociaal-culturele voorzieningen behouden. Verdichting brengt een aantal aandachtspunten met zich mee op het gebied van sociaal-maatschappelijke voorzieningen, functiemenging en financiering. Voorzieningen zoals scholen, kantoren en bedrijfsruimten, winkelaanbod, ruimte voor groen, recreatie, sport en zorg zijn onlosmakelijk verbonden met het woonprogramma. Door gevarieerde programma's zijn deze functies binnen het Bestaand Bebouwd Gebied te behouden.

De ontwikkeling van 70 woningen in bestaand stedelijk gebied is in lijn met de Structuurvisie Noord-Holland 2040.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

Het beleid van de Structuurvisie is, voor zover het een bindende werking moet hebben, neergelegd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). Op 12 december 2016 is de Provinciale ruimtelijke verordening gewijzigd vastgesteld in verband met de ladder voor duurzame verstedelijking en naar aanleiding van beleidswijzigingen. De gewijzigde PRV is per 1 maart 2017 in werking getreden.

In de verordening worden regels gegeven voor stedelijke functies zoals bedrijventerreinen, detailhandel en woningbouw in het landelijk gebied. Uitgangspunt is dat stedelijke ontwikkelingen in eerste instantie in het bestaand stedelijk gebied worden gerealiseerd.

Artikel 5a: Nieuwe stedelijke ontwikkeling

Omdat het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) via de Ladder voor duurzame verstedelijking al regels stelt over het aantonen nut en noodzaak en het onderzoeken van binnenstedelijke mogelijkheden, zijn deze regels niet meer in de PRV opgenomen. De regionale afstemming is centraal komen te staan in de PRV. Artikel 5a van de PRV bepaalt dat een bestemmingsplan uitsluitend kan voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken.

In de Stadsregio Amsterdam zijn de regionale woningbouwafspraken in het RAP opgenomen. Na vaststelling van het RAP is deze aangevuld met een oplegger waarin het actuele overzicht met woningbouwplannen in de periode 2017 – 2024 is opgenomen. De Dopsloot is in deze plancapaciteit onder de naam 'Doplaan Wagenweggebied' met 70 appartementen als 'besluit in voorbereiding' opgenomen. Met dit bestemmingsplan worden maximaal 70 appartementen mogelijk gemaakt.

Het onderhavige bestemmingsplan is in lijn met de regels zoals deze zijn opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Verordening.

3.2.3 Provinciale Woonvisie 2010-2020

Het provinciale beleid inzake woningbouw is vastgelegd in de Provinciale Woonvisie 2010-2020. Deze woonvisie sluit aan op de structuurvisie en schetst de kaders voor regionaal woonbeleid. Vooral het kwalitatieve aspect van wonen komt in deze visie aan de orde.

De speerpunten van dit beleid zijn:

  • 1. Verbeteren van de afstemming tussen vraag en aanbod voor alle consumenten, en specifiek voor doelgroepen die minder kansen hebben op het vinden van een geschikte woning.
  • 2. Verbeteren van de mate waarin voorzieningen in de woonomgeving aansluiten bij de vraag van bewoners.
  • 3. Verbeteren van de duurzaamheid van het woningaanbod en de woonomgeving.

In de woonvisie is beschreven dat in het zuidelijk deel van Noord-Holland de groei van de bevolking de afgelopen jaren aanzienlijk is toegenomen en naar verwachting zal blijven groeien. Voor Noord-Holland Zuid zal de grote vraag vanuit de rest van het land leiden tot een grote vraag op de woningmarkt. In de woonvisie staat de ambitie om het tekort in de woningvoorraad in de provincie terug te brengen van 3,6% (33.000 woningen) in 2010 naar 1,5% in 2020. Recente prognoses van de provincie laten echter een stijging van het woningtekort zien. Deze stijging geldt ook voor de regio Waterland.

Het bepaalde in dit bestemmingsplan is in lijn met de Provinciale Woonvisie 2010-2020.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Ontwikkelingsbeeld Noordvleugel 2040

In december 2007 is het Ontwikkelingsbeeld Noordvleugel 2040 van de Metropoolregio Amsterdam vastgesteld. De ambitie die voor deze regio wordt gesteld is om de regio uit te laten groeien tot een metropool die vooral gekenmerkt wordt door diversiteit en menging (economisch, sociaal, cultureel, landschappelijk, ecologisch en qua woon, werken vrijetijdsmilieus) en die duurzaam is (in de zin van klimaatbestendigheid en verbeterde luchtkwaliteit).

Als woningbouwopgave voor de regio Noordvleugel wordt gesteld dat in de periode 2010-2030 minstens 150.000 woningen moeten worden toegevoegd aan de woningvoorraad. Hiervan moeten 25.000 woningen in Haarlemmermeer en de Bollenstreek worden gebouwd, in Amsterdam 50.000 en in Almere 60.000. De overige 15.000 woningen moeten op bescheiden schaal in uitbreidingsgebieden van Purmerend en Weesp/Muiden en binnenstedelijk in Zaanstad, IJmond, Haarlem en Amstelveen worden gerealiseerd. Purmerend ligt binnen de stadsregio Amsterdam en draagt bij aan de ambitie van de Metropool. In de visie wordt uiteengezet dat de nieuwbouw in Purmerend mede gericht is op de opvang van woningzoekenden in Amsterdam.

3.3.2 Regiovisie Waterland 2040 (Vitaal met karakter)

Gemeente Purmerend maakt deel uit van het Intergemeentelijk Samenwerkingsorgaan Waterland (ISW), een samenwerkingsverband van 7 gemeenten in de regio Waterland. Op 10 december 2008 is door het algemeen bestuur van de regio Waterland de Regiovisie Waterland 2040 'Vitaal met Karakter' vastgesteld. Het ISW heeft, in zijn regiovisie, als uitgangspunt dat het bevolkingsaantal in de regio niet zal teruglopen. De regio maakt immers deel uit van de woningmarkt en arbeidsmarkt van de metropoolregio Amsterdam. In deze regio is er behoefte aan 150.000 extra woningen. Waterland draagt aan de realisatie van deze extra woningen haar steentje bij, maar kiest vanwege het waardevolle landschappelijke karakter en de mobiliteitsproblematiek niet voor grootschalige verstedelijkingsopties. In de 'Bouwstenennotitie' is berekend dat er in de toekomst een minimale behoefte is aan 2.200 woningen tot 2020. Hierbij zijn de kerneisen het behouden van de vitaliteit van de kernen en rekening houden met de landschappelijk waardevolle landschappen, goede verkeersafwikkeling en goede en hoogwaardige ruimtelijke ordening.

In de Regiovisie is aangegeven dat Purmerend een nadrukkelijke centrumfunctie heeft. Met name in Purmerend is een dringende noodzaak om tot een meer gedifferentieerd woonmilieu en een hoger niveau en een betere uitstraling van de woningvoorraad en leefomgeving te komen. Met de voorgenomen woningbouwontwikkeling wordt hier invulling aan gegeven.

3.3.3 Regionaal Actie Programma 2016 - 2020 Stadsregio Amsterdam

De gemeente Purmerend is in het Regionale Actieprogramma Wonen (RAP) van de Stadsregio Amsterdam opgenomen. Doel van het RAP is regionale afstemming van de woningbouwproductie zodat vraag en aanbod goed op elkaar aansluiten. Het gaat om de kernthema's woningbouwproductie, betaalbare voorraad en woonruimteverdeling. De uitvoering van het RAP wordt opgepakt per deelregio. Het RAP is op 22 november 2016 door het College van B&W van Purmerend vastgesteld.

Al langere tijd werken gemeenten in de Stadsregio Amsterdam met elkaar samen om de woningbouwproductie af te stemmen. Daarbij is een aantal opgaven benoemd:

  • Het bevorderen van de woningbouwproductie om tegemoet te komen aan de snel groeiende woningbehoefte en de prijzen niet te snel te laten stijgen. Doel is om 20.000 woningen naar voren te halen in de periode 2016-2020;
  • Nieuwe plekken voor woningbouw te zoeken, vooral in binnenstedelijk gebied. Transformatie en het benutten van (leegstaand) vastgoed spelen hier een belangrijke rol in;
  • Het werken aan een gezonde en diverse woningmarkt. Doel is een 'complete metropool';
  • Aanvullend daaraan worden in dit RAP bouwstenen aangeleverd die gemeenten kunnen gebruiken bij het opstellen van de onderbouwing voor woningbouwplannen in het kader van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking.

Het RAP geeft aan dat er op dit moment een tekort is aan harde plannen. Een groot deel van de plannen waarvoor de Ladder doorlopen moet worden, past dus binnen de actuele regionale behoefte voor de komende 10 jaar. Er is nog ruimte, of beter gezegd, noodzaak voor het vaststellen van nieuwe plannen. Binnenstedelijk is onvoldoende ruimte om de behoefte op te vangen. Het RAP geeft voor buitenstedelijke plannen de onderbouwing voor trede 1 van de Ladder. Dit moet bij de onderbouwing per plan door gemeenten verder uitgewerkt en gemotiveerd worden in het kader van trede 2. De in 3.1.3 genoemde ladderonderbouwing geeft hier invulling aan.

Na vaststelling van het RAP is deze aangevuld met een oplegger waarin het actuele overzicht met woningbouwplannen in de periode 2017 - 2024 is opgenomen. Het onderhavige plan is hierin onder de naam 'Doplaan Wagenweggebied' als 'besluit in voorbereiding' opgenomen.

3.3.4 Woningbouwmonitor

De Provincie Noord-Holland voert jaarlijks de monitor woningbouw uit. In de Woningbouwmonitor 2016 is aangegeven dat de kwantitatieve RAP-afspraak in de stadsregio op 6.500 woningen per jaar ligt. De regio liep in het eerste jaar van de RAP-periode wat voor op de afspraak, maar de daaropvolgende jaren werd de afspraak niet gehaald. Als gekeken wordt naar de totale bruto productie (nieuwbouw en overige toevoegingen) over de RAP-periode dan is de afspraak wel behaald. Echter op basis van de woningbehoefte bleek de afspraak van 32.517 te laag (bijna 10.000 woningen), dit heeft de regio reeds voor het aflopen van de RAP-afspraken geconstateerd.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Agenda Purmerend 2040

De Agenda Purmerend 2040 maakt inzichtelijk voor welke dilemma's Purmerend zich geplaatst ziet tot 2040 en welke ambities er zijn. De Agenda bestaat uit een startnotitie en een kansenkaart. De hoogbouwvisie is een uitvloeisel van deze agenda en is in september 2017 door de gemeenteraad vastgesteld.

Purmerend heeft de ambitie uit te groeien tot 'compacte woonstad'. Dat kan vertaald worden naar 'volgroeide stad' waar een voor de omvang van een 'regiostad' voldoende en meer divers aanbod in woningen beschikbaar is met zorg en werk, onderwijs, cultuur, recreatie en toerisme. Purmerend neemt verantwoordelijkheid voor haar aandeel in de regionale woningbouwopgave. Voor Purmerend betekent dit een toevoeging van circa 10.000 woningen, grotendeels voor de eigen behoefte.

De bedoeling is, dat er aan de hand van gesprekken met de gemeenteraad, de stad en andere betrokkenen later besluitvorming kan plaatsvinden over een meer vastomlijnde agenda en daarmee samenhangende visievorming.

3.4.2 Structuurvisie Purmerend 2005-2020

In de Structuurvisie Purmerend 2005-2020, vastgesteld op 2 maart 2006, heeft de gemeenteraad van Purmerend een toetsingskader neergelegd voor gewenste en bestaande ontwikkelingen binnen de gemeente. In de structuurvisie worden vier ambities verwoord die leidend dienen te zijn bij de ontwikkeling van de stad Purmerend tot 2020.

  • 1. Purmerend is het centrum van Waterland: Uiteen wordt gezet dat Purmerend wil investeren in haar functies waarin zij een regionale rol heeft, om de positie als centrum van Waterland te behouden. De manier waarop Purmerend dit wil bereiken is door te investeren in een veelzijdig, herkenbaar en toegankelijk centrum met kwalitatief hoogwaardige openbare ruimte en door te streven naar een hoog niveau van voorzieningen in zowel het centrum als in andere delen van de stad.
  • 2. Purmerend werkt aan een evenwichtigere woon-werkbalans. In de structuurvisie wordt beschreven dat Purmerend voor de werkgelegenheid sterk afhankelijk is van Amsterdam. Dit is een kwetsbaar punt. Belangrijk is daarom dat Purmerend haar economische punten verder ontwikkelt. Dit is onder meer van belang voor jongeren die in Purmerend zijn geboren en zich nu op de arbeidsmarkt gaan begeven, omdat zij meer geneigd zullen zijn om in Purmerend te werken.
  • 3. Purmerend versterkt haar verbindingen in groen, blauw en grijs. Gesteld wordt dat de kwaliteit van de ligging van de stad veel beter benut kan worden. De kwaliteiten van het buitengebied zijn in de wijken ruimschoots aanwezig, maar zijn op het niveau van de stad te weinig herkenbaar en andersom worden de kwaliteiten van de stad daarbuiten nauwelijks (h)erkend. Uiteen wordt gezet dat de aantrekkelijke ligging van Purmerend veel meer benut kan worden om de kwaliteit van het wonen in de stad te verhogen, om de kansen voor toerisme te vergroten en om het beeldmerk van de stad neer te zetten. Tevens wordt gesteld dat het versterken van de stedelijke structuren kan helpen mensen zich meer verbonden te laten voelen met hun stad en om een betere oriëntatie te krijgen op de stad en haar omgeving.
  • 4. Purmerend kiest voor bloei in plaats van groei. Purmerend heeft zich decennia lang gericht op groei. Nu moet de omslag komen naar het investeren in identiteit en kwaliteit. Beschreven wordt dat het doel niet langer is om woningen te bouwen en nieuwe wijken te ontwikkelen, maar toe te werken naar een complete stad die op basis van kwaliteit de concurrentie aan kan met de steden in de omgeving en die toegesneden is op de demografische veranderingen.

In 2013 is de strategische plankaart, behorende bij de structuurvisie Purmerend 2005 - 2020, als eerste stap in het proces om te komen tot en vooruitlopend op een integrale herziening, aangepast aan de actuele stand van zaken. Het betreft een beleidsneutrale actualisering, waarbij op de plankaart de wijzigingen zijn verwerkt, die in de achterliggende periode (sinds 2006) doorgevoerd zijn in of op grond van het gemeentelijk beleid. Deze kaart gaat vergezeld van een toelichting daarop.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPDOPSLOOT2019-va01_0007.png"

Figuur 7: uitsnede kaart structuurvisie (plangebied binnen rode cirkel)

Op de Strategische plankaart van de structuurvisie is de locatie (nummer 14) aangeduid als 'Stedelijke voorzieningen cluster', 'Nieuw cluster'. In de toelichting op de geactualiseerde kaart is het volgende opgenomen:

'Voor cluster 14 is de ontwikkelingsrichting vastgelegd in het Stedenbouwkundig Programma van Eisen (SPvE) uit 2006 met verdere transformatie naar woonbebouwing, onderverdeeld in drie gebieden. Aanvullend daarop is recent als tweede ontwikkelingsrichting vastgesteld, dat het gebied mogelijk ruimte kan bieden aan 'nieuwvestiging' voor perifere detailhandel in lijn met het 'beleid voor perifere detailhandel Purmerend'. Ten aanzien van deelgebied 1 gaat de voorkeur vooral uit naar woningbouw in aansluiting op het Plateel, waarbij een combinatie van woningbouw met in de plint perifere detailhandel een optie is. De transformatie van dit cluster is vooral een particuliere ontwikkeling, die door de markt moet worden opgepakt. 

Momenteel werkt de gemeente Purmerend aan een herziening van de Structuurvisie Purmerend, welke, in het kader van de in voorbereiding zijnde Omgevingswet, als Omgevingsvisie wordt opgesteld. De Agenda Purmerend 2040 geeft richting aan deze nieuwe visie.

3.4.3 Ambitiedocument Wagenweggebied

Op 1 juni 2017 heeft de gemeenteraad het Ambitiedocument Wagenweggebied vastgesteld. Deze bestaat uit 3 onderdelen: het Ambitiedocument, de Stedenbouwkundige visie Wagenweggebied en de Grondbeleidsstrategie Wagenweggebied. Dit drieluik vervangt het in 2006 vastgestelde SPvE voor het Wagenweggebied.  

De gemeente wil met het ambitiedocument de kwaliteit en samenhang waarborgen bij nieuwe ontwikkelingen maar bovenal enthousiasmeren en vanuit een verbindende, regisserende rol, de betrokken partijen uitnodigen om de transformatie naar een nieuwe stadswijk samen vorm te geven. Samen met de stakeholders, bestaande uit de bewoners, ondernemers en grondeigenaren, is een ontwerp gemaakt waarin alle belangen, zoveel mogelijk, zijn meegenomen.

De nieuwe stedenbouwkundige opzet van het Wagenweggebied is gebaseerd op de bestaande hoofdstructuren en de eigendomssituaties. De plekken die ontstaan zijn de bouwvelden waarbinnen de ontwikkelingen plaatsvinden. De exacte invullingen van deze bouwvelden zijn nog niet bekend, wel de ligging en mogelijkheden die ze hebben. Aan de hand van kansen wordt per deelgebied aangegeven welke mogelijkheden en waarden een bouwveld heeft waarmee een initiatiefnemer aan de slag kan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPDOPSLOOT2019-va01_0008.png"

Figuur 8: uitsnede uit Ambitiedocument Wagenweggebied (plangebied binnen rode lijn)

Volgens de gebiedsindeling in het Ambitiedocument is het plangebied gelegen in het middelste plandeel. De ambitie is om in dit deel een dynamische en levendige stadsbuurt te realiseren, een buurt waarin het wonen centraal staat en waar kleinschalige bedrijvigheid, ontmoetingsplekken en een mooie openbare ruimte, een positieve bijdrage levert aan de beleving van deze nieuwe stadse buurt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPDOPSLOOT2019-va01_0009.png"

Figuur 9: uitsnede uit Ambitiedocument Wagenweggebied (plangebied binnen rode lijn)

Het plangebied grenst aan het Kooimanpark aan de overzijde van de Dopsloot. Hier is het uitgangspunt dat wordt gebouwd in de vorm van stadsblokken in hoge dichtheid, diversiteit en passend in de omgeving. Er wordt gebouwd in losse woongebouwen waardoor doorzichten ontstaan naar het park. Voor wat betreft de bouwhoogte wordt uit gegaan van minimaal 4 en maximaal 5 bouwlagen.

Het bouwplan voldoet geheel aan de in het Ambititedocument geschetste kaders. Het plan bestaat uit drie losse volumes waardoor doorzichten vrij blijven naar het Kooimanpark. Twee van de drie gebouwen hebben 4 bouwlagen en één gebouw heeft 5 bouwlagen.

3.4.4 Beeldkwaliteitplan Wagenweggebied

Het beeldkwaliteitplan Wagenweggebied wordt bij de beoordeling van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het Wagenweggebied als toetsingsinstrument gebruikt. In het beeldkwaliteitplan valt het plangebied in de gebiedsindeling 'Middelste plandeel'. Voor dit plandeel geldt de ambitie 'Divers en geborgen' op grond waarvan het volgende is geformuleerd: Het realiseren van een dynamische en levendige stadsbuurt, een buurt waarin het wonen centraal staat en waar kleinschalige bedrijvigheid, ontmoetingsplekken en een mooie openbare ruimte, een positieve bijdrage levert aan de beleving van deze nieuwe stadse buurt'.

De nadruk ligt hier dan ook op wonen voor diverse doelgroepen. Kleinschalige aanvullende functies zijn wenselijk voor een levendige stadsbuurt. De bebouwing is hier diverser en kleinschaliger dan in de andere plandelen. Hier is ruimte voor grondgebonden eengezinswoningen, afgewisseld met gestapelde woningen, beneden-bovenwoningen, maisonettes, en andere woningtypen.

3.4.5 Woonvisie 2017

In de Woonvisie Purmerend 2017-2022 heeft de gemeente haar visie tot 2022 op het gebied van wonen geformuleerd. De gemeente wil een prettige woonstad blijven, de vraag naar woningen van inwoners goed kunnen blijven bedienen en een bijdrage leveren aan de regionale woningbouwopgave. Veel aandacht gaat uit naar de positie van huishoudens die zichzelf niet of moeilijk kunnen redden op de woningmarkt. In een achttal speerpunten heeft Purmerend deze ambitie verder uitgewerkt, waaronder ook de ambitie om tot 2040 10.000 extra woningen te bouwen. Dit om tevens de kwaliteit van de stad te versterken door vergroting van de differentiatie van het aanbod en van verschillende woonmilieu's en de woningvoorraad meer passend te maken voor de toekomstige bevolkingssamenstelling.

Uit de gemeentelijke woonvisie blijkt dat er wordt gestreefd naar kwaliteit voor kwantiteit. Hierbij geldt dat er meer differentiatie gerealiseerd moet worden. De onderhavige ontwikkeling geeft hier invulling aan. Daarnaast is het woningbouwplan passend binnen de gestelde woningbouwopgave en opgenomen in de gemeentelijke woningbouwprogrammering.

3.4.6 Ruimte voor Purmerend (omgevingsagenda voor Purmerend richting 2040)

Het stuk 'Ruimte voor Purmerend (omgevingsagenda voor Purmerend richting 2040) is een dynamische agenda die naast politiek-bestuurlijke focus vooral duidelijkheid biedt over de ambities van de gemeente Purmerend. Purmerend wordt hierin neergezet als compacte woonstad met sterke OV-verbindingen naar de hoofdstad maar ook uitstekende fietsverbindingen naar de omgeving en buitengebied. Een stad waarin de wijken een zelfvoorzienend karakter hebben op het gebied van voorzieningen.

Aan bovenstaande beschrijving kunnen troeven en waardevolle aspecten worden toegevoegd waaruit ambities voortvloeien. De nabijheid van Amsterdam, het voorzieningenaanbod, het OV-netwerk en de betaalbare woningvoorraad zijn bekende troeven. Waardevolle aspecten zijn het dorpse karakter, de tevredenheidsstabiliteit en het brede scala en diversiteit van voorzieningen, omgeving en activiteiten. De ambities die hieruit zijn geformuleerd (samengevat):

  • De urgentie en noodzaak om verder te bouwen aan woongelegenheid in een grotere diversiteit voor zowel huidige als toekomstige generaties; een flink deel van de opgave dient plaats te vinden in het bestaande stedelijke gebied.
  • Regionale functie van 'de zorg' waarborgen. De compacte en consequente wijkstructuur van Purmerend leent zich al goed voor dagelijkse voorzieningen en zorg (ziekenhuis, EHBO, verpleeghuis, opvang o.m.), voldoende aangepaste huisvesting is ook aanwezig. De ambitie is om deze regionale functie met het oog op de toekomst (vraag naar zorg) te behouden en versterken.
  • Versterking van de toeristische sector door Purmerend als pleisterplaats en verblijfsstad op de kaart te zetten voor iedereen die Laag Holland bezoekt.

Om vorm te geven aan de groei van Purmerend worden scenario's bekeken. Gelet op de ladder voor duurzame verstedelijking ligt intensivering van (vastgoed in) de bestaande stad als eerste mogelijkheid voor de hand en vervolgens wordt het verstedelijken van de randen nader als mogelijkheid bezien.

3.4.7 Purmerend 2040 Visie op mobiliteit

Purmerend heeft met de visie 2040 gekozen voor intensivering van bestaand stedelijk gebied. Dat is een keuze voor verstedelijking en dat levert meer mogelijkheden op voor openbaar vervoer en gedeeld vervoer. Het betekent ook meer inwoners in en rond het centrum, vaak Purmerenders die doorstromen op de woningmarkt. Voor hen en voor onze bezoekers aan de binnenstad willen we werken aan een leefbare stad waar het gezond leven en recreëren is. En hoe is de verbinding tussen de binnenstad en de randen van de stad? Of met het ommeland dat gebruik maakt van de functies in Purmerend? In de 'Visie op mobiliteit' wordt hier richting aan gegeven.

3.4.8 Milieu en duurzaamheid

De basis voor het gemeentelijk duurzaamheidsbeleid is verwoord in het collegewerkprogramma 2014-2018 en in de Programmabegroting 2017. Met de duurzaamheidsagenda wordt inhoud gegeven aan de uitgangspunten zoals opgenomen in de begroting 2017 (energiezuinige gemeentelijke organisatie, energiezuinige inwoners en bedrijven en zoveel mogelijk lokale energieopwekking). Wat betreft duurzaamheid in de gebouwde omgeving staan de volgende thema's centraal:

  • Purmerend aardgasloos;
  • stimulering stadsverwarming;
  • een duurzaam woningbouwprogramma voor nieuwbouw;
  • verduurzaming van de bestaande woningvoorraad.
  • Voor het plan is een energievisie opgesteld waarbij de volgende duurzame maatregelen zijn opgenomen:

De appartementen worden niet aangesloten op het gasnet maar op het stadsverwarmingsnet van StadsVerwarming Purmerend (SVP). Woningen die aangesloten zijn op het Purmerendse warmtenet worden voor het grootste deel verwarmd met de warmte van de BioWarmteCentrale. Deze warmte wordt duurzaam opgewekt met de houtsnippers van Staatsbosbeheer. Bij stadsverwarming komt er dus veel minder CO2 vrij en dat draagt bij aan een beter milieu.

3.4.9 Groen en water

De nota Groenkoers, visie en beleid op hoofdlijnen voor het groen van Purmerend (2014) geeft de richting aan die de gemeente opgaat met het gemeentelijke groen in zijn totaliteit.

De essentie ervan is dat ingezet wordt op de verbetering van de kwaliteit van de beplanting om ook op lange termijn over een duurzame groenbasis te beschikken tegen acceptabele kosten.

De Groenkoers schetst het belang van het groen voor de stad als integraal onderdeel van de openbare buitenruimte. Groen is mede bepalend voor de identiteit, het imago, de kwaliteit en de leefbaarheid van de stad.

3.4.10 Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving Purmerend 2016-2019

De Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving Purmerend 2016-2019 is op 22 december 2015 door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. Deze nota beschrijft de bestuurlijke uitgangspunten en beleidskeuzes over de regelgeving op het gebied van het omgevingsrecht, APV en bijzondere wetten. Op basis van deze uitgangspunten, beleidskeuzes en een uitgevoerde omgevingsanalyse zijn prioriteiten en operationele doelstellingen voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving geformuleerd. In de nota wordt ook beschreven op welke wijze de gemeente Purmerend ervoor zorgdraagt dat wet- en regelgeving wordt nageleefd.


De gemeente Purmerend wil een veilige, schone en gezonde woon-, werk- en leefomgeving voor haar burgers en bedrijven. Dat wil de gemeente bereiken door de duurzaamheid, veiligheid en leefbaarheid te vergroten en te waarborgen. Belangrijke waarden hierbij zijn 'schoon, heel, gezond en veilig'. Een servicegerichte, professionele dienstverlening op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving levert hieraan een belangrijke bijdrage. In het collegewerkprogramma 2014-2018 is aangegeven dat de gemeente Purmerend "van buiten naar binnen" werkt. In de aanpak van problemen krijgen de eigen verantwoordelijkheid en betrokkenheid van burgers en bedrijven een belangrijke rol. De gemeente Purmerend zet sterk in op wijkgerichte of gebiedsgerichte handhaving en gaat in gesprek met burgers en bedrijven. Er wordt gehandhaafd met gezond verstand en er wordt niet alleen gekeken naar wat niet mag maar ook naar wat mogelijk is.

Om een veilige, schone en gezonde woon-, werk- en leefomgeving te realiseren zijn de volgende keuzes gemaakt:

  • kwalitatief goede uitvoering van taken;
  • rechtszekerheid voor burgers en ondernemers;
  • nut en noodzaak centraal;
  • redeneren vanuit oplossingen;
  • gedeelde verantwoordelijkheid;
  • risicogerichte benadering;
  • wijkgericht toezicht;
  • integrale benadering handhaving en beperken toezichtslast;
  • maatwerk bij sanctioneren.
3.4.11 Nota planoverschrijdende ruimtelijke openbare faciliteiten

Dit bestemmingsplan bevat een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 sub a en sub b van het Besluit ruimtelijke ordening. Voor bouwplannen geldt een uit hoofde van de afdeling 'grondexploitatie' van de Wet ruimtelijke ordening (voortaan: Grondexploitatiewet) plicht tot kostenverhaal. Deze plicht houdt in dat de aan bouwplannen gerelateerde kosten van de grondexploitatie verzekerd moeten worden alvorens het bestemmingsplan wordt vastgesteld. Samen met de Grondexploitatiewet geeft specifiek gemeentelijk beleid invulling aan het kostenverhaalbeleid in Purmerend. Het specifieke beleid is neergelegd in de Nota planoverschrijdende ruimtelijke openbare faciliteiten. In hoofdstuk 5 zal concreet worden ingegaan op de vraag hoe de kosten van de grondexploitatie gerelateerd aan de in dit bestemmingsplan opgenomen bouwplan(nen) verzekerd zijn.

3.4.12 Parkeerverordening Purmerend 2019 en Uitvoeringsbesluit Parkeerverordening Purmerend 2019

Het parkeerbeleid van Purmerend is gericht op een gastvrije ontvangst van bezoekers en faciliteren van het parkeren door bewoners. De gastvrije ontvangst van bezoekers wordt onder andere bereikt doordat de binnenstad autoluw is. Bezoekers parkeren in de goed ontsloten parkeergarages en op de plekken voor betaald parkeren op straat. Het gebied rondom de binnenstad is of wordt gereguleerd. Dit om te voorkomen dat bezoekers aan de binnenstad 'vrij' parkeren in de wijken rondom het centrum.

Parkeerregulering in Purmerend is geregeld in de Parkeerverordeining Purmerend 2019 en het daarbij behorende Uitvoeringsbesluit Parkeerverordening Purmerend 2019. De verordening regelt onder meer het aanwijzen van de gebieden en plaatsen waar en de tijden waarop met een vergunning op belanghebbendenplaatsen geparkeerd kan worden.

Op basis van de Parkeerverordening en het uitvoeringsbesluit is per 1 september 2019 parkeerregulering ingevoerd in het Wagenweggebied waarin de projectlocatie is gelegen.

3.4.13 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling om 70 appartementen te realiseren ligt in lijn met het Rijks- provinciaal-, regionaal-, en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden / omgevingsaspecten

4.1 Archeologie

4.1.1 Beleidskader

Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Als gevolg van het verdrag van Valletta, dat in 1992 onder andere door Nederland is ondertekend, heeft archeologie een prominente plaats gekregen in de ruimtelijke ordening. Iedere gemeente is verplicht aandacht te besteden aan de archeologie op haar grondgebied en dit te verwerken in bestemmingsplannen en andere ruimtelijke instrumenten.

De gemeente Purmerend heeft een eigen archeologisch beleid opgesteld (archeologische beleids- en advieskaart) en daar een archeologische verwachtingskaart bij vervaardigd. Een archeologische verwachtingskaart is "een voorspellingskaart waarop verwachtingen met betrekking tot de situering van (nog) onbekende archeologische vindplaatsen zijn vertaald in termen van vlakken en zones". Op de kaart worden zones aangegeven met verschillende verwachtingen: hoge, middelhoge of lage verwachting. De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het opstellen van een beleidsadvieskaart, die vervolgens kan worden gebruikt voor de toetsing van ruimtelijke plannen op de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Het bestemmingsplan vormt het belangrijkste instrument voor de archeologische monumentenzorg. Voor gemeenten kunnen de door deskundigen opgestelde archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaarten als leidraad worden gebuikt voor zowel de planologische bescherming van archeologische waarden in het bestemmingsplan als voor het vaststellen van het benodigde archeologisch onderzoek dat bij voorbereiding van ruimtelijke plannen moet plaatsvinden.

Volgens de Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart geldt voor het oostelijk deel van het plangebied een middelhoge verwachting. Bij bodemingrepen dieper dan 50 cm -mv in een plangebied groter dan 500 m2 dient archeologisch vooronderzoek te worden uitgevoerd.

Het westelijk deel van het plangebied kent een lage verwachtingswaarde. Voor dit deel is geen onderzoek nodig.

4.1.2 Analyse

Het plangebied ligt ten zuiden van de Dopsloot, op ruime afstand ten noordoosten van de oude kern van Purmerend en is tot in de twintigste eeuw in gebruik geweest als grasland. Volgens het gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel zullen archeologische resten in het plangebied met name samenhangen met de ontginning van het gebied en het gebruik voor de landbouw. Indien in de diepere ondergrond bewoonbare kreekruggen of oeverwallen aanwezig zijn, kunnen hierop bewoningsresten uit de steentijd aanwezig zijn. Door de inrichting in en rond het plangebied in de tweede helft van de twintigste eeuw kan de bodem plaatselijk zijn verstoord.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPDOPSLOOT2019-va01_0010.png"

Figuur 10: uitsnede uit kaart van het gemeentelijk archeologisch verwachtingsmodel (plangebied binnen rode lijn)

4.1.2.1 Onderzoek

Door De Steekproef is archeologisch bureau onderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 1). Om het gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel te toetsen zijn in het plangebied zes boringen geplaatst in een dichtheid van ruim vijftig boringen per hectare. Hierbij is gebruik gemaakt van een guts met een diameter van drie centimeter. De natuurlijke bodemopbouw in het plangebied bestaat uit een strandvlakte op de rand van een veengebied. Tijdens de afzetting van het zand van de strandvlakte is de rand van dit veengebied geërodeerd. Hierdoor is op de twee meest oostelijke boorpunten een pakket strandzand aangetroffen met daarin brokken geërodeerd veen. In geen van de boringen zijn relevante archeologische indicatoren gevonden.

Uit het uitgevoerde archeologisch booronderzoek volgt het advies om het gehele plangebied vrij te geven. Dit advies is door de gemeente overgenomen.

4.1.3 Conclusie

In het onderhavige bestemmingsplan spelen archeologische waarden niet. Op basis van het uitgevoerde onderzoek is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1 niet meer van toepassing op het plangebied en wordt daarom niet opgenomen in dit bestemmingsplan.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Beleidskader

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat in de toelichting van een bestemmingsplan onder meer moet worden ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. Een onderzoek naar de bodemgesteldheid maakt hiervan deel uit. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. In de bestaande stad is dit niet in alle gevallen mogelijk in verband met de aanwezigheid van eventuele historische verontreinigingen. Teneinde maatschappelijke en/of ruimtelijke ontwikkelingen niet onnodig te frustreren als gevolg van de aanwezigheid van bodemverontreiniging, is het mogelijk om onder voorwaarden bestemmingen op een verontreinigde bodem te realiseren.

4.2.2 Analyse

Voor de gronden van het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (ze bijlage 2). Door middel van het uitgevoerde bodemonderzoek is inzicht verkregen in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie.

Op basis van de resultaten van het vooronderzoek worden maximaal licht verhoogde gehalten verwacht. Daarom is voor het onderzoek de volgende hypothese gedefinieerd:

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPDOPSLOOT2019-va01_0011.png"

Op 22 mei 2018 is veldonderzoek uitgevoerd, bestaande uit de volgende stappen:

  • 1. het uitvoeren van een maaiveldinspectie;
  • 2. het onderzoeken van de grond door het uitvoeren van boringen en het graven van gaten;
  • 3. het onderzoeken van het grondwater door het bemonsteren van een bestaande peilbuis.

Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese 'onverdachte locatie', strikt genomen niet juist is, doordat er een licht verhoogd gehalte aan PAK is aangetoond in de bovengrond. Gezien de relatief lage gehalten is er echter geen aanleiding tot het verrichten van vervolgonderzoek met een aangepaste hypothese. Voor het asbestonderzoek is de hypothese onverdacht wel juist, er is geen asbest aangetoond. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek behoeven er vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien geen beperkingen te worden gesteld aan het toekomstige gebruik van de locatie als woonbestemming.

4.2.3 Conclusie

Er is met betrekking tot het aspect bodem geen belemmering voor de ontwikkeling van het plangebied. Vervolg onderzoek is niet nodig.

4.3 Cultuurhistorische waarden

4.3.1 Beleidskader

In de toelichting van ruimtelijke plannen moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Het doel hiervan is om cultuurhistorische belangen meer te laten meewegen in de ruimtelijke ordening. Hiertoe is op 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij dit voorschrift in artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a is opgenomen.
De in de grond aanwezige waarden komen in paragraaf 4.1 (Archeologie) aan bod, de overige cultuurhistorische aspecten worden in deze paragraaf besproken.

Op 2 november 2017 heeft de gemeenteraad het Erfgoedbeleid Purmerend 2017 vastgesteld. Dit beleid richt zich op het behoud van het Purmerendse erfgoed. Het spreekt de visie uit dat het erfgoed belangrijk is voor de stad. De gemeente heeft vier ambities met betrekking tot het erfgoed:

  • 1. de karakteristieke historische waarden van Purmerend blijven zo veel mogelijk behouden. Dit wil niet zeggen dat erfgoed onaantastbaar is, ontwikkelingen aan en rond cultuurhistorische waarden blijven mogelijk, mits dit gebeurt met respect voor het 'verhaal' van het object;
  • 2. de historische waarden van onze stad worden versterkt door bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen een zichtbare relatie met het erfgoed te leggen. Dit geldt vooral voor locaties in de binnenstad en op bijzondere historische locaties.
  • 3. de kennis over het erfgoed wordt toegankelijker;
  • 4. de gemeente werkt samen met de Purmerendse burgers en ondernemers aan de ambities met betrekking tot het erfgoed.

Bij dit beleid is een Cultuurhistorische Waardenkaart opgesteld, waar al het erfgoed van Purmerend op is afgebeeld.

4.3.2 Analyse

De Cultuurhistorische Waardenkaart toont dat op en in de nabijheid van dit perceel een weg en een waterloop zijn aangemerkt als cultuurhistorische waarden.

De waterloop heeft betrekking op De Dop. De Dop is een oude waterloop ten noorden van De Where die twee ontginningsblokken scheidt. Op de oudst bekende kaarten zoals de kaart van Dou uit 1680 staat De Dob als toponiem vermeld. De oude waterloop ligt nu langs de Dopstraat in de wijk Overwhere.

De weg heeft betrekking op De Nieuwe Gouw. De Nieuwe Gouw is een waterloop ten noorden van De Where die al op de oudste gedetailleerde topografische kaarten zoals die uit 1680 voorkomt. Op de Topografisch militaire kaart uit 1860 is deze waterloop eveneens afgebeeld. De watergang heeft een grote rol gespeeld in de stedenbouwkundige opzet van de nieuwbouwwijk Overwhere-Zuid in de jaren 50 tot 60 van de twintigste eeuw. De Burg. D. Kooijmanweg volgt namelijk de loop van de watergang.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPDOPSLOOT2019-va01_0012.png"

Figuur 11: uitsnede uit gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart (plangebied binnen rode lijn)

Het project heeft geen invloed op de ligging van de weg en de waterloop. De bebouwing wordt geplaatst op een strook onbebouwde grond. De weg en de waterloop gelden als structureerde stedenbouwkundige elementen waar de op te richten bebouwing zich naar voegt.

4.3.3 Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve effecten op de in / rond het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden.

4.4 Externe veiligheid

4.4.1 Beleidskader

In het kader van ruimtelijke procedures conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient het aspect externe veiligheid in acht te worden genomen. Het gaat hierbij om risico's ten aanzien van het vervoer, de opslag en het bewerken van gevaarlijke stoffen. De risico's met betrekking tot gevaarlijke stoffen worden geduid in het zogenaamde Plaatsgebonden risico (PR) en het Groepsrisico (GR). Het groepsrisico dient in veelal de meeste ruimtelijke procedures verantwoord te worden. De verantwoording is erop gericht om een weloverwogen besluit te nemen over het van het groepsrisico. Het uiteindelijke besluit is aan het bevoegd bezag.

4.4.2 Analyse

In het kader van externe veiligheid is de Risicokaart Noord-Holland geraadpleegd. De locatie ligt niet in een risicocontour van een risicovolle inrichting, buisleiding of transportroute. Er is geen onderzoek naar externe veiligheid nodig. Het LPG-tankstation aan de Wagenweg 7 ligt op meer dan 180 m afstand, het invloedsgebied is 150 m. Het project zelf maakt ook geen risicovolle inrichting mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPDOPSLOOT2019-va01_0013.png"

Figuur 12: uitsnede uit Risicokaart Noord-Holland (plangebied binnen rode lijn)

4.4.3 Conclusie

De wetgeving omtrent externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor het onderhavige bestemmingsplan.

4.5 Geluid

4.5.1 Wegverkeerslawaai
4.5.1.1 Beleidskader

Artikelen 76 en 74 van de Wet geluidhinder (hierna Wgh) schrijven voor dat in ruimtelijke plannen, die betrekking hebben op gronden die langs een verkeersweg gelegen zijn, onderzocht dient te worden of op de gevel van gebouwen de maximale toegestane geluidsbelasting niet wordt overschreden.

Langs alle wegen bevinden zich, als gevolg van de Wgh, geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De zonebreedte is afhankelijk van een binnen of buitenstedelijke ligging en de hoeveelheid rijstroken van de weg en wordt gemeten uit de rand van de weg. Een naast die rijstrook liggend fietspad ligt dus ook in die zone. Ook een vluchtstrook, niet zijde een rijstrook ligt in de zone. De ruimte boven en onder de weg behoort ook tot de zone.

Met de wijziging van de Wgh per 1 juli 2012 is een nieuw 'reken- en meetvoorschrift geluid 2012' gepubliceerd. In dit voorschrift is onder andere vastgelegd hoe en onder welke omstandigheden optredende geluidsniveaus in het kader van de Wgh worden vastgesteld en hoe akoestische onderzoeken worden uitgevoerd. Dit voorschrift geldt voor industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Ook is daarin geregeld hoe de geluidbelasting in het kader van Hoofdstuk 11 Geluid (Geluidproductieplafonds rijksinfrastructuur hierna gpp's ) moet worden bepaald. Gpp's stellen een heldere grens over de toelaatbare hoeveelheid geluid van rijksinfrastructuur en voorkomen een onbelemmerde groei van het geluid door toenemend verkeer. De beheerder van de weg moet zorg dragen voor de naleving van deze geluidproductieplafonds. Dat betekent dat de wegbeheerder bij bijvoorbeeld een forse groei van de verkeersintensiteit in actie zal moeten komen en geluidreducerende maatregelen moet treffen.

Voor wegen die zijn ondergebracht in een 30 km/h-gebied geldt geen wettelijke geluidszone en is akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai in nieuwe situaties op grond van de Wgh niet verplicht. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening echter aannemelijk te worden gemaakt dat sprake is van een aanvaardbaar geluidsniveau. Indien dit niet aannemelijk is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidsbelasting op de gevels noodzakelijk, mogelijk en doelmatig zijn. Bij gebrek aan wettelijke normen kunnen uitsluitend de eerder vermelde voorkeursgrenswaarde en de uiterste grenswaarde uit de Wgh als referentiekader worden gehanteerd.

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De voorkeursgrenswaarde mag in principe niet worden overschreden. Indien uit akoestisch onderzoek blijkt dat deze voorkeursgrenswaarde wel wordt overschreden, is onderzoek naar maatregelen gericht op het verminderen van de geluidsbelasting op de gevels van geluidgevoelige objecten noodzakelijk. Onderscheid wordt gemaakt in maatregelen aan de kant van de bron (bijvoorbeeld geluidsreducerend asfalt), maatregelen in het overdrachtsgebied (bijvoorbeeld geluidsschermen), maatregelen aan de kant van de geluidsontvanger (bijvoorbeeld geluidsdove gevels) of het vergroten van de afstand tussen de geluidsbron en de ontvanger.

Zijn maatregelen onvoldoende doeltreffend, dan wel ontmoeten deze maatregelen overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard, dan kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek tot vaststelling van (een) hogere waarde(n) worden ingediend bij burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend. Deze hogere grenswaarde mag, afhankelijk van de situatie, een bepaalde waarde niet te boven gaan (uiterste grenswaarde). De uiterste grenswaarde voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen langs bestaande wegen in binnenstedelijk gebied bedraagt 63 dB.

Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een snelheid lager dan 70 km/h geldt een aftrek van 5 dB. Voor wegen met een maximumsnelheid van 70 km/h of meer geldt een aftrek van 2 dB. Op alle in akoestische onderzoeken worden genoemde geluidsbelastingen is deze aftrek toegepast, tenzij anders vermeld

4.5.1.2 Analyse

In de rapportage 'Akoestisch onderzoek nieuwbouw appartementengebouwen Dopsloot te Purmerend (M+P 22 mei 2019, zie bijlage 3) zijn voor de wettelijke toetsing de wegvakken benoemd zoals hieronder opgenomen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPDOPSLOOT2019-va01_0014.png"

De geplande woningen liggen binnen de geluidszone van de Burgemeester D. Kooimanweg. De geluidsbelasting van het wegverkeerslawaai is berekend conform rekenmethode II van het Reken- en Meetvoorschrift Geluid 2012. Uit de berekeningen blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB over meerdere geveldelen wordt overschreden. De maximale geluidsbelasting ter plaatse van de oostgevel bedraagt 55 dB. Hiermee wordt de maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor binnenstedelijke situaties niet overschreden en is ontheffing mogelijk. Om woningbouw op deze locatie mogelijk te maken zijn hogere waarden nodig voor die appartementen die aan de geluidsbelaste gevels liggen. Om te kunnen voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit 2012 dient de geluidswering aan de geluidsbelaste zijden minimaal 22 dB te bedragen.

De 30 kilometerweg in het plangebied (Lambertus Huisengastraat) is niet onderzoeksplichtig. De Lambertus Huisengastraat heeft een relatief smal profiel en is aan beide zijden van de weg voorzien van parkeerplaatsen. Het wegdeel tegenover de projectlocatie is niet lang en wordt ook nog onderbroken door de Chris Lanooystraat. Het betreft geen doorgaande weg zodat er alleen sprake is bestemmingsverkeer. Deze omstandigheden zorgen voor een beperkte verkeersstroom en in de praktijk zal er niet harder worden gereden dan de toegestane 30 km/u. Er is spake van een aanvaadbaar woon- en leefklimaat.

4.5.1.3 Conclusie

Er zijn met betrekking tot het aspect geluid geen belemmeringen voor de ontwikkeling van het plangebied. Er wordt een hogerewaardenbesluit genomen gelijkertijd met de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.5.2 Spoorweglawaai
4.5.2.1 Beleidskader

Indien nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone van een spoorweg mogelijk worden gemaakt, moet onderzoek plaatsvinden naar de geluidsbelasting vanwege deze spoorweg. De zone is afgebeeld op de geluidkaart, te vinden op www.geluidregisterspoor.nl. Grondslag hiervoor is artikel 4.3 Besluit geluidhinder (Bgh).

4.5.2.2 Analyse

In de omgeving van het plangebied bevindt zich de spoorlijn Enkhuizen - Zaandam. Het plangebied ligt echter buiten de onderzoekszone van deze lijn.

4.5.2.3 Conclusie

Er hoeft voor het onderhavige bestemmingsplan geen onderzoek gedaan te worden naar de invloed van spoorweglawaai.

4.5.3 Industrielawaai

De Wet geluidhinder bepaalt dat indien bij de vaststelling van een bestemmingsplan aan gronden een zodanige bestemming wordt gegeven dat daardoor een industrieterrein ontstaat, daarbij tevens een rond het betrokken terrein gelegen zone wordt vastgesteld, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.

4.5.3.1 Analyse

Het plangebied bevindt zich niet in of in de nabijheid van een industrieterrein.

4.5.3.2 Conclusie

Er hoeft voor het onderhavige bestemmingsplan geen onderzoek gedaan te worden naar de invloed van industrielawaai.

4.6 Geur

4.6.1 Beleidskader

In de Duurzaamheidsagenda van de gemeente Purmerend wordt geen toetsingskader op basis van geurpercentielen gepresenteerd. Als toetsingskader voor het onderwerp geur wordt het geurbeleid van Provincie Noord-Holland gehanteerd.

In het Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018 van provincie Noord-Holland staat het geurbeleid voor 2015–2018. Het uitgangspunt is de nationale doelstelling van maximaal 12% geurgehinderden en geen ernstige geurhinder.

4.6.2 Analyse

Gezien de aard van het project waarvoor het onderhavige bestemmingsplan wordt opgesteld, speelt geur hier geen rol.

4.6.3 Conclusie

Er hoeft voor het onderhavige bestemmingsplan geen onderzoek gedaan te worden naar mogelijke geurhinder.

4.7 Luchtkwaliteit

4.7.1 Beleidskader

Voor de kwaliteit van de buitenlucht in Nederland zijn normen vastgesteld in de Wet milieubeheer (Wm) (hoofdstuk 5, titel 5.2 “Luchtkwaliteitseisen”, ook wel bekend onder de naam “Wet luchtkwaliteit”). Ruimtelijk-economische projecten kunnen worden uitgevoerd onder de volgende voorwaarden:

  • wanneer er na realisatie voldaan wordt aan de grenswaarden uit de Wm;
  • wanneer het project niet in betekenende mate bijdraagt of;
  • wanneer er door maatregelen of saldering voldoende compensatie plaatsvindt.

De Wet Luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen kleine en grote ruimtelijke projecten. Onder kleine projecten worden projecten verstaan die de luchtkwaliteit 'niet in betekende mate' verslechteren. Deze projecten worden niet meer beoordeeld op luchtkwaliteit. Ze zijn namelijk zo klein dat ze geen wezenlijke invloed hebben op de luchtkwaliteit. Draagt een klein project niet of nauwelijks bij aan luchtverontreiniging, dan is er geen belemmering voor. Het ministerie VROM heeft de definitie van 'in betekenende mate' vastgelegd in het Besluit NIBM. Projecten die de concentratie CO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan de luchtvervuiling.

Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in de regeling NIBM omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.

Op basis van deze gegevens kan worden geconcludeerd dat onderzoek naar luchtkwaliteit voor de ontwikkeling die met het voorliggende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt niet nodig is en dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

4.7.2 Analyse

De ontwikkeling bevat de realisatie van minder dan 1.500 woningen. Op basis van deze gegevens kan worden geconcludeerd dat onderzoek naar luchtkwaliteit voor de ontwikkeling die met het voorliggende bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, niet nodig is en dat de ontwikkeling niet bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

4.7.3 Conclusie

Er is met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de ontwikkeling van het plangebied.

4.8 Milieuzonering

4.8.1 Beleidskader

Milieuzonering legt een relatie tussen de milieuaspecten van een bedrijf - geluid, geur, gevaar en stof - en de omgeving. Daarnaast is de mate waarin een bedrijfstype personen- of goederenverkeer genereert mede bepalend voor de mate van hinder, en dus voor de mogelijkheid tot vestiging of uitbreiding. Bij milieuzonering staan vier vragen centraal:

  • 1. Welke afstand is aanvaardbaar tussen nieuwe bedrijven en nieuwe woningen?
  • 2. Welke afstand is aanvaardbaar tussen nieuwe bedrijven en bestaande woningen?
  • 3. Welke afstand is aanvaardbaar tussen bestaande bedrijven en nieuwe woningen?
  • 4. Mag een concreet bedrijf zich op een bepaalde locatie vestigen?

Voor het opstellen van een milieuzonering hanteert de gemeente Purmerend de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009. Met behulp van richtafstanden wordt bepaald welke afstand aanvaardbaar is.

4.8.2 Analyse

In de directe omgeving van het plangebied is op basis van het voorgaande bestemmingsplan nog een bedrijfsbestemming opgenomen op basis waarvan bedrijven zijn toegestaan tot maximaal milieucategorie 2 uit de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in dat plan. Voor bedrijven uit milieucategorie 2 geldt een richtafstand van 30 meter ten opzichte van een rustige woonwijk en maximaal 10 meter ten opzichte van woningen in een 'gemengd gebied'. Het plangebied kwalificeert als 'gemengd gebied'. De bedrijfsbestemming is niet ingevuld en maakt bovendien deel uit van de totale transformatie van het Wagenweggebied. Er is concreet zicht op een invulling van het bedrijfsperceel met woningbouw. In het kader hiervan hebben Wooncompagnie, een ontwikkelaar en de gemeente Purmerend een intentieovereenkomst gesloten voor de realisatie van woningen op het betreffende bedrijfsperceel. Deze intentieovereenkomst is in september 2019 omgezet in een anterieure overeenkomst. Hierin hebben genoemde partijen vastgelegd op het betreffende perceel woningbouw te ontwikkelen. Op basis hiervan en het gegeven dat het betreffende perceel eigendom is van Wooncompagnie zal zich op het betreffende perceel geen bedrijvigheid ontwikkelen. De kans op geluidsoverlast bij de nieuwe woningen als gevolg van bedrijfsactiviteiten op het perceel ten zuiden van het plangebied is daarmee nihil.

In de huidige situatie bevinden zich al woningen op 20 meter afstand van de bedrijfsbestemming waardoor de gebruiksmogelijkheden van het bedrijfsperceel al deels zijn ingeperkt.

De overige niet-woonfuncties rondom het plangebied hebben betrekking op een school, detailhandel en kantoren. Deze functies verhouden zich wat betreft afstand en invloed op het plangebied goed tot het te ontwikkelen woonprogramma.

4.8.3 Conclusie

In het onderhavige bestemmingsplan speelt milieuzonering geen rol.

4.9 Natuurwaarden

4.9.1 Beleidskader

In ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat hoe de ontwikkelingen die hierin mogelijk worden gemaakt zich verhouden met de wet- en regelgeving op het gebied van gebieds- en soortenbescherming. Dit betekent, dat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet- en regelgeving de uitvoering van de ontwikkeling al dan niet in de weg staat. De gebiedsbescherming en de soortenbescherming zijn per 1 januari 2017 geregeld in de Wet natuurbescherming.

4.9.2 Analyse

Er is een toets aan de Wet natuurbescherming uitgevoerd met als doel inzicht te krijgen in het (mogelijk) voorkomen van beschermde soorten in het plangebied (zie bijlage 4). Tevens is onderzocht of de plannen negatieve effecten op dergelijke soorten en/of beschermde gebieden kunnen veroorzaken.

Het onderzoek heeft bestaan uit een bronnenstudie en een veldbezoek waarna de volgende conclusies zijn getrokken:

  • De watergang langs de noordzijde van het plangebied en de bomen aan weerszijde kunnen fungeren als vliegroute en foerageergebied van vleermuizen.
  • Het plangebied biedt geschikt leefgebied en potentiële verblijfplaatsen voor kleine marterachtigen, algemene amfibieën, muizen en de egel.
  • De bomen en struweel in het plangebied bieden een geschikt broedbiotoop voor algemene vogels. Negatieve effecten als gevolg van de geplande werkzaamheden kunnen niet worden niet uitgesloten.
  • Nadelige effecten als gevolg van de geplande ontwikkeling op het NNN en Natura 2000 gebieden worden niet verwacht. Het NNN en Natura 2000-gebieden liggen buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden in het plangebied.

Vanwege de stikstof uitspraak van de Raad van State en het buiten werking stellen van het PAS is er specifiek onderzoek naar Stikstof uitgevoerd (zie bijlage 10). Bij de berekening van stikstofemissie zijn twee fasen te onderscheiden, de aanlegfase (bouw) en de gebruik fase (gebruik ontwikkelde gebied na afloop van de bouwfase inclusief aantrekking verkeer e.d.). De situatie met de grootste stikstofemissie/depositie is uiteindelijk bepalend voor de gevolgen voor de Natura 2000-gebieden. Aanleg en gebruik komen niet naast elkaar voor. In deze berekening zullen beide fases berekend worden. De situatie met de hoogste projectbijdrage is bepalend voor de te verwachten gevolgen op Natura 2000-gebieden. Voor de berekening zijn de effecten ingeschat op de meest dichtbij zijnde stikstofgevoelige habitattypen. Het betreft diverse aangewezen (en in rekentool Aerius aangegeven) habitattypen in het 'Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder' en 'Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske'.

Uit de berekeningen blijkt dat op alle rekenpunten de projectbijdrage van de aanlegfase en van de gebruiksfase van het initiatief 0,00 mol/ha/jaar is. Deze bijdrage wordt als verwaarloosbaar beschouwd

Vanwege de potentiële aanwezigheid van kleine marterachtigen is hier specifiek vervolgonderzoek naar uitgevoerd (zie bijlage 8). Tijdens dit onderzoek zijn geen kleine marterachtigen aangetroffen.

4.9.3 Conclusie

Het project heeft geen invloed op de in de nabijheid van Purmerend gelegen Natura 2000-gebieden.

Er zijn geen beschermde soorten aangetroffen. Het onderdeel ecologie levert geen belemmering op voor het onderhavige bestemmingsplan.

4.10 Planologisch relevante leidingen

4.10.1 Beleidskader

Voor ruimtelijke plannen in de omgeving van hogedrukaardgasleidingen en leidingen voor aardolieproducten met een externe veiligheidscontour is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Op grond van dit besluit dienen plannen te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico (PR) en de oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR).

4.10.2 Analyse

Binnen het plangebied liggen geen planologisch relevante leidingen. Ook in de nabijheid van het plangebied is geen sprake van leidingen die van invloed kunnen zijn op het project.

4.10.3 Conclusie

De wetgeving inzake planologisch relevante leidingen levert geen belemmering op voor het onderhavige bestemmingsplan.

4.11 Verkeer en parkeren

4.11.1 Beleidskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient een bestemmingsplan inzicht te geven in de gevolgen van de ontwikkeling op het gebied van verkeer en parkeren.

4.11.2 Analyse

Verkeersaantrekkende werking

Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij nieuwe ontwikkelingen, zijn er kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de desbetreffende voorziening toe rijdt en hiervan wegrijdt.

De verkeersgeneratieberekeningen die in dit hoofdstuk zijn uitgevoerd zijn onder te verdelen in twee stappen:

  • 1. Berekening van de verkeersgeneratie van de nieuwe functies.
  • 2. Inzicht verschaffen in de bestaande en toekomstige verkeersintensiteiten op de belangrijkste toegangswegen naar de ontwikkeling Dopsloot.

Er wordt gekeken naar de verkeersgeneratie om te bepalen of de toeleidende wegen naar de nieuwe ontwikkeling het extra verkeer goed kunnen afwikkelen. Het is van belang dat er geen overlast en geen onveilige situatie ten aanzien van de verkeersafwikkeling ontstaat.

Berekening verkeersgeneratie

Net als bij de parkeerbalans gelden ook bij de verkeersgeneratieberekening kencijfers per functie afkomstig uit de: CROW publicatie 317 'Kencijfers Verkeersgeneratie en Parkeren' (oktober 2012) en ASVV 2012. Deze kencijfers bieden een bandbreedte tussen een minimum en maximumwaarde. In dit geval wordt het gemiddelde aangehouden. Hierbij zijn de volgende karakteristieken toegepast:

  • Stedelijkheidsgraad 'Sterk stedelijk gebied'.
  • Gebiedstypering 'Rest bebouwde kom'.

In de rapportage 'Verkeerskundige aspecten ontwikkeling 70 woningen aan Dopsloot Purmerend (Sweco 22 augustus 2018, zie bijlage 5 is de verkeersgeneratie vanwege het plan bepaald en is beoordeeld in hoeverre het verkeer goed kan worden afgewikkeld in de toekomstige situatie.

Het extra verkeer van en naar Dopsloot kan goed en veilig over de omliggende wegen afgewikkeld worden. In de toekomst dient de capaciteit van de kruispunten van de Wagenweg met de Hoornselaan en Burgemeester D. Kooimanweg wel uitgebreid te worden. Gemeente Purmerend is reeds onderzoek gestart naar mogelijkheden hiertoe.

Parkeren

Voor het Wagenweggebied heeft de gemeente Purmerend een Ambitiedocument geschreven. Hierin is opgenomen hoe het Wagenweggebied getransformeerd kan worden van een bedrijventerrein met woningen naar een mooie nieuw stadswijk. Deze transformatie vindt plaats door per ontwikkeling “maatwerk” te leveren. Voor de 70 woningen aan de Dopsloot geldt net als bij andere ontwikkelingen in het Wagenweggebied dat de ambitie is om de benodigde parkeernormen af te stemmen op de functie, doelgroep en het wenselijke gebruik in stedelijk gebied.

De 70 woningen behoren tot het type sociale huurwoningen. Door ir Sj Stienstra van Adviesbureau stedelijk verkeer bv (zie bijlage 9) is een parkeerbalans opgesteld ten behoeve van het project. Uit het onderzoek blijkt dat de parkeervraag voor de 70 woningen in de sociale huursector bestaat uit twee componenten; een parkeerbehoefte van 0,65 parkeerplaats per woning voor de bewoners, en een parkeerbehoefte van 0,15 parkeerplaats per woning voor bezoekers. De maximale parkeervraag van elk van deze beide componenten doet zich niet gelijktijdig voor. De maximale parkeerbehoefte van de bewoners is 's nachts te verwachten, die van de bezoekers op de avonden. De maximale gecombineerde parkeervraag wordt berekend op 50 parkeerplaatsen.

In de gemeente Purmerend is de behoefte aan sociale huurwoningen groot. De woningen die met het onderhavige bestemmingsplan gerealiseerd worden, zijn dan ook bedoeld voor instroom en met name voor huurders die in aanmerking komen voor een huurtoeslag. Het onderzoek heeft uitgewezen dat huurders met een huurtoeslag vaker geen auto bezitten (35%).

Uitgaande van deze aspecten (instroom en huurders met huurtoeslag) is een parkeernorm van 0,7 parkeerplaatsen per woning reëel. Dat betekent dat er 49 parkeerplaatsen bij de appartementen aan de Dopsloot gerealiseerd moeten worden. Deze parkeerplaatsen worden rond de nieuwe gebouwen aangelegd.

De parkeerplaatsen zijn openbaar toegankelijk, net als veel andere parkeerplaatsen in het Wagenweggebied. Gezien de ligging van het Wagenweggebied (dicht bij het centrum) is in dit gebied vanaf 1 september 2019 parkeerreulering van kracht. Dit betekent dat voor deze ontwikkeling per

appartement maximaal 1 parkeervergunning kan worden aangevraagd. Parkeren op eigen terrein is

hier niet aan de orde.

Voor bezoek aan de nieuwe woningen aan de Dopsloot kan uitgegaan worden van een parkeerbehoefte van 0,15 parkeerplaatsen per woning. Er zijn 11 bezoekersparkeerplaatsen benodigd. Deze zijn te vinden in de omgeving van het plangebied.

4.11.3 Conclusie

De aspecten 'Verkeer en Parkeren' leveren geen belemmeringen op voor het onderhavige bestemmingsplan.

4.12 Water

4.12.1 Beleidskader

Nota Waterbeleid 21e eeuw

Op basis van beleid dat voortkomt uit de nota 'Waterbeleid 21e eeuw' is een watertoetsproces ingesteld bij de ruimtelijke planvorming. Het watertoetsproces heeft tot doel om elkaar vroegtijdig te informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van het belang van water en dit in ruimtelijke plannen gestalte te geven. Een watertoetsproces leidt onder andere tot een waterparagraaf in het plan. De diepgang van de watertoets en de inhoud van de waterparagraaf kan verschillen naar de aard van de planvorming. De watertoets moet er voor gaan zorgen dat er bij de inrichting van ons land bewust rekening wordt gehouden met water. De waterbeheerder en initiatiefnemer nemen daarvoor samen de waterhuishoudkundige doelstellingen zichtbaar en evenwichtig mee bij alle ruimtelijke plannen of ingrepen.

Naast de in de toelichting genoemde Watertoets is er in de Nota 'Waterbeleid 21e eeuw' (Commissie Tielrooij, 2000) het principe van 'Vasthouden - Bergen - Afvoeren' als ordeningsprincipes geïntroduceerd. Dit is bedoeld om het watersysteem op een duurzame en robuuste manier in te richten, teneinde de burgers een prettige en veilige leefomgeving te bieden.

Nationale Waterplan 2016-2021

In het Nationale Waterplan staan vijf ambities centraal. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door onze veiligheidsnormen tegen overstroming te vernieuwen. Het kabinet kiest voor een grotere inzet op verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics). Dit zorgt er voor dat de Nederlandse wateren schoon en gezond zijn en er genoeg zoet water is. Verder wil het kabinet dat Nederland klimaatbestendig en waterrobuust wordt ingericht, dat Nederland een gidsland is en blijft voor watermanagement en -innovaties. Dat is gunstig voor onze economie en ons verdienvermogen. Tot slot wil het kabinet dat Nederlanders waterbewust leven. Deze ambities moeten gezamenlijk ingevuld worden door iedereen die werkt aan de ruimtelijke inrichting van Nederland: alle overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen. Water en ruimtelijke ordening zijn dus steeds meer met elkaar verweven. In het verleden werd water vooral geplooid naar de wensen van inrichters en gebruikers. Steeds vaker verschijnt waterproblematiek in de actualiteit.

De hoogwatersituaties van de afgelopen jaren, maar ook verdrogingsverschijnselen, hebben aangetoond dat water een belangrijk aspect is bij ruimtelijke ordening. Daarom moet men water beter inbedden in ruimtelijke plannen. Ook vraagt klimaatverandering om ruimtelijke aanpassingen. Denk hierbij aan zeespiegelstijging, hogere afvoeren van rivieren en hevige regenbuien en perioden van droogte. Het wateraspect moet men zo vroeg mogelijk betrekken bij ruimtelijke planvorming.

In structuurvisies en bestemmingsplannen staat de wettelijke verplichting om de gevolgen voor water af te wegen via de watertoets. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moeten planners rekening houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Het proces van de watertoets voorziet erin dat rekening wordt gehouden met de eisen zoals die vanuit het waterbeheer worden gesteld. Dit is niet alleen van belang voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem. Het is ook belangrijk om zoveel mogelijk te voorkomen dat er problemen met water ontstaan nadat men heeft gebouwd. Tenslotte moet men in de waterparagraaf van zowel structuurvisies, bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen verantwoorden hoe het plan rekening houdt met: waterkwantiteit, waterkwaliteit, oppervlaktewater, grondwater, afvalwater en de landschappelijke aspecten van water.

Deltawet, Deltaprogramma en Detaplan Ruimtelijke Adaptatie

Het Deltaprogramma voor 2018 is op Prinsjesdag 2017 verschenen en gepresenteerd. Het bevat voor het eerst een Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie: een gezamenlijk nationaal plan van gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk dat de aanpak van wateroverlast, hittestress, droogte en de gevolgen van overstromingen versnelt en intensiveert.

Het is een grote en langdurige opgave om Nederland op heel veel plaatsen anders in te richten, om zo de toenemende schade door wateroverlast, hitte, droogte en overstromingen te verminderen. Deze opgave verschilt bovendien van plaats tot plaats. Dit deltaplan behelst de aanpak om te werken aan deze grote, locatiespecifieke opgave.

Daarbij doet dit deltaplan recht aan de belangrijkste aanbevelingen uit de evaluatie van de Deltawet, door integratie van opgaven en participatie van niet-overheden, maatschappelijke organisaties en burgers te stimuleren en de slagkracht op lokaal en regionaal niveau te vergroten met een voorstel voor de governance. Dit moet uiteindelijk leiden tot een langjarige en planmatige aanpak van wateroverlast, hittestress en droogte en het beperken van de gevolgen van overstromingen. Het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie is onderdeel van het Deltaprogramma. Net als de andere deltaplannen wordt het jaarlijks geactualiseerd. De deltacommissaris doet daar ieder jaar een voorstel voor. Met dit Deltaplan Ruimtelijke adaptatie geeft de regering ook invulling aan de genoemde moties van de Tweede Kamer.

Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.

Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

4.12.2 Analyse

Waterkwantiteit

Het project leidt tot een verhardingstoename vanwege een toename aan bebouwde oppervlakte en verharding van het terrein. In de tabel hieronder is de verhardingstoename berekend. De inrichting van het terrein rondom de appartementen is nog niet bepaald. Er is een verkeersbestemming opgenomen met de mogelijkheid voor zowel verharding als groeninrichting. De nieuwe gebouwen worden in een groene omgeving ingebed. Het deel van het gebied rond de bebouwing dat onverhard wordt ingericht (plantsoen) zal ca. 50% zijn (van ca. 2.800 m2).


 
Bestaande situatie   Toekomstige situatie   Verschil  
Bebouwing   0 m2   2.500 m2   + 2.500 m2  
Verharding   1.220 m2   1.400 m2   + 180 m2  
Onverhard   4.080 m2   1.400 m2   - 2.680 m2  
Water   560 m2   560 m2   0 m2  
Totaal   5.860 m2   5.860 m2    
       
Toename verharding   2.680 m2      

Tabel: Waterbalans

Er is sprake van een toename van 2.680 m2 aan verharding (bebouwing en terrein). Bij een toename van meer dan 2.000 m2 maakt het waterschap maatwerkafspraken over de benodigde watercompensatie. In het kader van de watertoets is het plan voorgelegd aan het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.

Het uitgangspunt is dat in het plan zal worden voldaan aan de compensatie eis. Onder de drie parkeerterreinen is ruimte gereserveerd voor het vertraagd afvoeren van hemelwater. Het precieze systeem voor vertraagd afvoeren van water is nog niet bekend. Binnen de bestemmingen Verkeer 2 en Wonen is ook water toegestaan.

Waterkwaliteit en riolering

In het gebied is sprake van een gemengd rioolstelsel. De gemeente is bezig met grootschalige renovatie van de riolering in Overwhere Zuid. Het gemengde stelsel wordt stapsgewijs aangepast in een modern gescheiden stelsel. Om hier op in te spelen wordt in het plangebied een gescheiden riolering aangelegd, waarbij het hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering. Dit komt overeen met de basisdoelstelling van het hoogheemraadschap om het hemelwater van nieuwe oppervlakken zoveel mogelijk te scheiden van het afvalwater.

Voorwaarde is wel dat het hemelwater als schoon kan worden beschouwd. Bij voorkeur wordt afstromend hemelwater van verharde oppervlakken eerst voorgezuiverd door een berm, wadi of bodempassage. Het hemelwater van de verharde oppervlakten zal afvloeien naar het aangrenzende water en op de onverharde delen kunnen infiltreren in de ondergrond. De verharde delen betreft de parkeerplaatsen bij de appartementen en de trottoirs.

Waterlopen en vergunningen

Het plan ligt tegen de bestaande primaire waterloop Dopsloot aan (eigendom HHNK). Voor het plan zal in elk geval een watervergunning nodig zijn vanwege de verhardingstoename en doordat er werkzaamheden plaats vinden binnen 5 meter van de watergang.

Watertoets

In het kader van dit bestemmingsplan en toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen is de digitale watertoets uitgevoerd (zie bijlage 6). Vanwege de ligging nabij de primaire waterloop en de toename aan verharding zijn er waterbelangen en dient de normale procedure te worden doorlopen. Met het HHNK wordt afgestemd over hoe zo goed mogelijk rekening kan worden gehouden met de belangen.

4.12.3 Conclusie

Er spelen waterbelangen vanwege de ligging nabij de primaire waterloop en de toename aan verharding. Met HHNK heeft afstemming plaats gevonden. Ter compensatie van de toename aan verharding wordt voorzien in een systeem dat zorgt voor een vertraagde afvoer van hemelwater onder de parkeerterreinen binnen het plangebied. Voor de werkzaamheden in de nabijheid van de waterloop en voor de toename aan verharding geldt een vergunningsplicht vanuit de Keur van HHNK.

Er wordt hierdoor op een juiste manier omgegaan met de waterbelangen van HHNK.

4.13 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

4.13.1 Beleidskader

In Nederland is het verplicht om de effecten op het milieu volwaardig onderdeel te laten zijn van de voorbereiding en de besluitvorming over ruimtelijke plannen. Daarvoor is in de Wet milieubeheer de methodiek van de milieueffectrapportage (m.e.r.) opgenomen.

Het Besluit m.e.r. en de Wet milieubeheer zijn per 7 juli 2017 gewijzigd. De wijzigingen gelden met terugwerkende kracht vanaf 16 mei 2017. Gemeenten zijn thans verplicht om een expliciet besluit te nemen over het al dan niet opstellen van een milieueffectrapport (Mer).

4.13.2 Analyse

Uit het uitgevoerde natuuronderzoek blijkt dat de ontwikkeling geen invloed heeft op nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Daarnaast wordt de drempelwaarde van de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage niet overschreden. De voorgenomen ontwikkeling is daarom niet direct m.e.r. beoordelingsplichtig op basis van het onderdeel 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Echter, omdat de voorgenomen ontwikkeling wel valt onder de noemer van een 'stedelijk ontwikkelingsproject', is een vormvrije m.e.r.-beoordeling verplicht. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is in feite een beknopte opsomming van de beoordeling van de ontwikkeling op verschillende milieuaspecten. Er is een aanmeldingsnotitie opgesteld (zie bijlage 7 waarmee invulling wordt gegeven aan de vormvrije m.e.r.-beoordeling. De resultaten zijn in onderstaande schema samengevat.

Projectnaam   Dopsloot  
Kenmerken van de projecten    
Omvang van het project (relatie met drempel D lijst)   D 11.2 Mogelijkheid tot stedelijk ontwikkelingsproject (drempelwaarde: >100 ha of > 2000 woningen of bedrijfsvloeroppervlakte > 200.000 m2)
Betreft een ontwikkeling van in totaal 70 appartementen.  
Cumulatie met andere projecten   Overige ontwikkelingen binnen het Wagenweggebied. Deze plannen bevinden zich nog in de voorbereidingsfase, De planologische procedure is nog niet gestart.  
Gebruik natuurlijke hulpbronnen   Enkel relevant tijdens de bouw  
Productie afvalstoffen   Enkel relevant tijdens de bouw  
Verontreiniging en hinder   Aanleg: enkel tijdens de bouw. Toename van geluid, verkeer en luchtkwaliteit leidt niet tot relevante milieu-effecten.  
Risico voor ongevallen   Nee  
Plaats van de projecten    
Bestaande grondgebruik   Onbebouwde gronden ingezaaid met gras, bossages en rietkragen langs de Dopsloot.  
Rijkdom aan en kwaliteit en regeneratievermogen natuurlijke hulpbronnen van het gebied   Geen  
Opnamevermogen milieu met aandacht voor wetlands, kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken, H/V richtlijngebieden, gebieden waar milieunormen worden overschreden, gebieden met hoge bevolkingdichtheid, landschappelijk historisch cultureel of archeologische gebieden van belang.   Geen significant negatieve effecten op Natura 2000 gebied of andere gevoelige gebieden.
 
Kenmerken van het potentiële effect    
Bereik van het effect (geografisch en grootte getroffen bevolking)   Lokaal  
Grensoverschrijdend karakter   Nee  
Orde van grootte en complexiteit effect   Nee  
Waarschijnlijkheid effect   Geen  
Duur, frequentie en omkeerbaarheid effect   Geen  
CONCLUSIE   De bestemmingswijziging leidt niet tot relevante milieueffecten. Nadere analyse in een MER/m.e.r.-beoordelinq is niet noodzakelijk.  
4.13.3 Conclusie

Gezien de kenmerken van de potentiële effecten van het voornemen in combinatie met de kenmerken/gevoeligheid van de omgeving waarin deze optreden, is de impact van het plan op het milieu gering te noemen. Het is dus niet noodzakelijk om een m.e.r. op te starten.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

De gemeente mag op basis van de Wet ruimtelijke ordening alleen meewerken aan planontwikkelingen die haalbaar en uitvoerbaar zijn. Ingevolge artikel 3.1.6 Bro dient de toelichting van een bestemmingsplan inzichten te bevatten over de uitvoerbaarheid van een plan.

5.1 Privaatrechtelijke uitvoerbaarheid

Initiatiefnemer is voor het overgrote deel van het plangebied eigenaar van de gronden. Een klein deel van de gronden is in eigendom bij de gemeente Purmerend. Voor het deel in eigendom bij de gemeente vindt grondruil plaats met gesloten beurs.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

Volgens artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening dient de gemeenteraad een grondexploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Volgens het tweede lid van dit artikel kan de gemeenteraad besluiten af te wijken van het vaststellen van een exploitatieplan indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd.

De gemeente Purmerend heeft in het kader van de ontwikkeling en realisatie van dit plan een anterieure overeenkomst gesloten met de initiatiefnemer Wooncompagnie. Hiermee zijn de gemeentelijke kosten verzekerd. Om deze reden is een exploitatieplan niet nodig. De gemeente acht deze partij in staat om de kosten voor ontwikkeling van het plan te dragen.

Op grond van de aanwezige woningbehoefte (zie paragraaf 3.3.3 en 3.3.4) kan worden geconcludeerd dat er niet voor de leegstand zal worden gebouwd.

Op grond van het bovenstaande wordt de financiële uitvoerbaarheid van het plan voldoende gewaarborgd.

5.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.3.1 Algemeen

In deze paragraaf wordt ingegaan op het draagvlak dat in de maatschappij en bij andere (overheids-) instanties leeft voor de ontwikkeling. Het moet aannemelijk zijn dat er voldoende draagvlak is, waarbij opgemerkt wordt dat het is niet mogelijk is iedereen tevreden te stemmen. Bij het tegen elkaar afwegen van de diverse belangen kan het altijd mogelijk zijn dat één belang minder gewicht wordt toegekend dan het ander.

5.3.2 Overleg ingevolge artikel 3.1.1 Bro

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat een bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk plan, daarbij overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Artikel 3.1.6 Bro bepaalt daarnaast dat in de toelichting de uitkomsten van dit overleg worden beschreven.

Het concept van dit bestemmingsplan is toegezonden aan, en besproken met, het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) (zie ook 4.12).

De volgende opmerkingen zijn gemaakt:

  • 1. In het afgelopen decennium is er in dit peilgebied veel verhard oppervlak van de riolering afgekoppeld, waardoor bij extreme neerslagsituaties het waterpeil in de Dopsloot snel kan stijgen en het water zelfs tijdelijk op straat kan komen te staan. Om die reden adviseert HHNK om hier bij de hoogtes van bebouwing en stoepen hiermee voldoende rekening te houden.

Beantwoording:

Hiermee wodt rekening gehouden bij de uitvoering van het bestemmingsplan.

  • 2. De verhardingstoename bedraagt meer dan de ondergrens van 800 meter en er vinden binnen 5 meter van de watergang (Dopsloot) werkzaamheden plaats. Beide zijn watervergunningplichtig.

Beantwoording:

De benodigde watervergunning(en) worden aangevraagd voorafgaande aan de uitvoering van het bestemmingsplan.

  • 3. In het kader van klimaatontwikkelingen moet worden onderzocht of er alternatieve vormen van waterberging ipv compensatie in open water haalbaar zijn. Gedacht wordt aan een Aquaflow op de parkeerterreinen in combinatie met vegetatiedaken.

Beantwoording:

Waterberging in plaats van compensatie in open water wordt voorzien onder de parkeerplaatsen aan de zijkanten van de bouwblokken. De waterberging wordt ingericht met een systeem waarin water kan worden gebufferd en vertraagd kan worden afgevoerd. Vegetatiedaken zijn moeilijk realiseerbaar door de plaatsing van veel PV panelen op het dak.

  • 4. HHNK doet een tekstvoorstel voor in de toelichting met betrekking tot de Deltawet, het Deltaprogramma en Detaplan Ruimtelijke Adaptatie.

Beantwoording:

Het tekstvoorstel is overgenomen in hoofdstuk 4 van het bestemmingsplan.

  • 5. Er is sprake van een toename van 2.680 m2 aan verharding (bebouwing en terrein). Bij een toename van meer dan 2.000 m2 maakt het waterschap maatwerkafspraken over de benodigde watercompensatie. Op basis van de huidige beschikbare gegevens bedraagt het compensatiepercentage voor deze locatie 9 % ten opzichte van de verhardingtoename. Het uitgangspunt in het plan is dat minimaal zal worden voldaan aan de watercompensatie eis. Extra oppervlaktewater is te realiseren door de bestaande watergang te verbreden en / of bijvoorbeeld door middel van alternatieve vormen van watercompensatie om de negatieve effecten van de versnelde afvoer van hemelwater te beperken.

Beantwoording:

Het compensatiepercentage bedraagt 9 %. De toename van verharding bedraagt 2.680 m2. 9 % van 2.680 m2 is 241 m2. Er wordt in dit plan gekozen voor een alternatieve vorm van watercompensatie. Het te realiseren systeem heeft een omvang van ten minste 241 m2.

  • 6. In de huidige situatie bevinden zich diverse leidingen en riolering in het plangebied, waaronder ook een rioolpersleiding van de gemeente die via een zinker onder de Dopsloot doorgaat. In de toelichting is beschreven dat de riolering grootschalig wordt gerenoveerd. Wat gebeurt er met die leidingen?

Beantwoording:

De persleiding wordt omgelegd.

  • 7. Op de verbeelding en in de regels zijn twee bestemmingen opgenomen, namelijk verkeer en wonen. Aangezien de compensatie verhardingtoename in open water wordt gegraven is het vanzelfsprekend dat er dan ook een bestemming Water aan wordt toegekend in plaats van dat water is ondergebracht bij de bestemming verkeer. Zo zal dit mede naar de toekomst beter zichtbaar en geborgd blijvend. Er wordt verzocht om hier een aparte bestemming op te nemen voor het toekomstige Water, met in de regels de bestemmingsomschrijving waterberging en waterhuishouding.

Beantwoording:

Zoals hierboven beschreven wordt er in eerste instantie geen verharding gecompenseerd in de vorm van het graven van opperlaktewater maar wordt ten behoeve van dit project voorzien in een systeem voor het bufferen en vertraagd afvoeren van regenwater. Deze waterbuffering is mogelijk binnen het gehele plangebied.

5.3.3 Inspraak ingevolge Algemene inspraakverordening gemeente Purmerend

De Algemene Inspraakverordening van de gemeente Purmerend bepaalt dat elk bestuursorgaan ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden kan besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het onderhavige geval is het project van zodanig omvang en aard dat besloten is om af te zien van de procedure op grond van de inspraakverordening.

5.3.4 Participatie omgeving

Overleg met omwonenden, bedrijven en stakeholders in het Wagenweggebied over de kaders van de herontwikkeling van het Wagenweggebied heeft plaatsgevonden bij de totstandkoming van het Ambitiedocument Wagenweggebied. Onderhavige ontwikkeling past binnen deze kaders.

5.3.5 Overleg ingevolge artikel 3.8 Wro

Artikel 3:8 Wro bepaalt dat op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Deze afdeling bevat bepalingen rond de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure.

Het ontwerp van dit bestemmingsplan heeft ter inzage gelegen van 29 maart tot en met 9 mei. De kennisgeving is in de Staatscourant en het Purmerends Nieuwsblad, beide van 28 maart 2019, geplaatst. Tevens is de kennisgeving elektronisch toegestuurd aan Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.

Een aantal personen heeft een zienswijze ingediend. Naar aanleiding van de zienswijzen is een Nota van beantwoording zienswijzen opgesteld. Hierin worden de zienswijzen verkort weergegeven en van commentaar voorzien. De conclusie van de Nota is dat de zienswijzen geen aanleiding geven om de procedure te staken en af te zien van vaststelling van bestemmingsplan. Eén van de zienswijzen geeft aanleiding tot aanscherping/verduidelijking van de toelichting van het bestemmingsplan en aanpassing van de regels van het bestemmingsplan. Voor de inhoud wordt verwezen naar de Nota van beantwoording zienswijzen. Daarnaast worden ambtshalve wijzigingen in het bestemmingsplan voorgesteld (bijlage B bij de Nota van beantwoording zienswijzen).

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

Dit hoofdstuk bevat de toelichting op de gekozen planvorm, die van een gedetailleerd bestemmingsplan. Tevens geeft het inzicht in de overwegingen die aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen.

6.1 Planvorm

Het onderhavige plan voorziet in een actueel en adequaat juridisch kader voor ontwikkeling en beheer van het plangebied. Het is een plan op basis van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening, opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).

Gelet op de hardheid van de bouwplannen en het enkelvoudige programma (Wonen met daarbij behorende openbare ruimte) is gekozen voor een gedetailleerde planvorm. Deze planvorm maakt het mogelijk alle aanwezige functies in het plangebied te voorzien van een gedetailleerde bestemmingsregeling waardoor de ruimtelijke kwaliteit in het gebied als zodanig kan worden beheerd en behouden.

Op de verbeelding zijn de functies zodanig bestemd, dat het direct mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen) te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied gegeven zijn. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft omtrent de in acht te nemen horizontale en verticale maten. Rondom de beoogde nieuwbouw is op de verbeelding een marge aangehouden zodat ondergeschikte wijzigingen in het plan niet direct leiden tot een overschrijding van de bestemmingsgrenzen. In de bijbehorende regels zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de gebruiksbepalingen alsmede de eventuele afwijkingsmogelijkheden te vinden.

Voor een goede ruimtelijke ordening is het noodzakelijk dat de in het bestemmingsplan gestelde regels zodanig zijn opgesteld dat deze (goed) te handhaven zijn. Het gemeentebestuur is van oordeel dat de regels in het onderhavige plan voldoen aan deze eis.

6.2 Bestemmingsregeling

Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer - 2

De bestemming Verkeer-2 wordt toegekend aan wegen met een verkeers- of verblijfsfunctie. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan, zoals parkeren, het verzamelen van huisvuil, groen- en waterpartijen en kleine nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen en dergelijke. Verder is water toegestaan en is ook door middel van een aanduiding op de verbeelding aangegeven waar waterbuffering is voorzien in de vorm van een daarvoor bestemd systaam.

Artikel 4 Wonen

De drie appartementengebouwen hebben de bestemming 'Wonen'. Op basis van deze bestemming mogen in totaal 70 sociale huurwoningen worden gebouwd binnen de op de verbeelding opgenomen bouwvlakken. De hoogte van de gebouwen mag voor twee gebouwen maximaal 13 meter bedragen en voor één gebouw 17 meter.

Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Het doel van deze bepaling is te voorkomen dat grond die al in aanmerking is genomen of betrokken is bij het verlenen van een vergunning niet nog een keer wordt betrokken bij een aanvraag om omgevingsvergunning. Hierdoor wordt voorkomen dat met gebruikmaking van privaatrechtelijke overeenkomsten, de publiekrechtelijke regels worden ondergraven.

Artikel 6 Algemene bouwregels

In dit artikel worden regels gegeven voor bouwwerken die op twee of meer bestemmingen van toepassing zijn.

Ondergrondse bouw

De regels die van toepassing zijn op bovengrondse bouw zijn ook van toepassing op ondergrondse bouw. Het onderhavige bestemmingsplan verbindt daar de regel aan dat qua diepte ondergrondse bouw beperkt moet blijven tot ten hoogste één bouwlaag.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksbepaling is opgenomen wat onder verboden gebruik van de gronden wordt verstaan. Bij het bouwen of aanleggen van een nieuwe functie of voorziening moet in principe op eigen terrein gezorgd worden voor voldoende parkeerplaatsen. In het bestemmingsplan is een parkeernorm opgenomen die past bij de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

Dit artikel geeft een regeling voor het geval dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.

Artikel 9 Overgangsrecht

Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit in werking treedt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit in werking treedt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.