direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Rotterdamhaven 2021
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0439.BPRotterdamh2021-on01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Onderhavig bestemmingsplan heeft betrekking op de voorgenomen ontwikkeling ter plaatse van de kavel op de kruising Rotterdamhaven en Wolgalaan, ook wel bekend als kavel 8. Het plan voorziet in de realisatie van 19 nieuwbouwappartementen in combinatie met een kantoorfunctie.

Het project is niet passend binnen het vigerende bestemmingsplan ''Weidevenne 2012''. In paragraaf 1.3 wordt hierop verder ingegaan. Het onderhavige bestemmingsplan geeft een planologisch kader - bouw- en gebruiksregels - waarbinnen het project planologisch mogelijk wordt gemaakt.

1.2 Ligging plangebied

De projectlocatie is gelegen op de kruising Rotterdamhaven en Wolgalaan. Het perceel is ook wel bekend als kavel 8 en kadastraal bekend onder nummer 1238, sectie K van de kadastrale gemeente Purmerend. De kavel heeft een grootte van circa 518 m².

Het plangebied ligt in de wijk 'Weidevenne' en wordt globaal begrensd door:

  • Een groenstrook met daarachter de A7 (ten westen);
  • Wolgalaan (ten noorden);
  • Rotterdamhaven (ten oosten);
  • Parkeerplaats en braakliggende kavel (ten zuiden).


Figuur 1.1: globale ligging plangebied (bron: maps.google.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPRotterdamh2021-on01_0001.png"

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Op het plangebied geldt tot op het moment van inwerkingtreding van het onderhavige bestemmingsplan het bestemmingsplan ''Weidevenne 2012'', vastgesteld op 28 maart 2013. Ter plaatse van het plangebied vigeert tevens het "Parapluplan Parkeernomen Purmerend 2018". Het plan ''Weidevenne 2012'' geeft de volgende bouw- en gebruiksmogelijkheden.

Ter plaatse van de locatie gelden de bestemmingen 'Kantoor' en 'Groen'. Ter plaatse van de kantoorbestemming geldt een bouwvlak waarbinnen gebouwd mag worden tot een maximum bouwhoogte van 13 meter. Daarnaast geldt een maximum oppervlakte van 840 m². Binnen de kantoorbestemming zijn de gronden bestemd voor kantoren, zakelijke dienstverlening en de bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, fiets- en voetpaden, nutsvoorzieningen en water. Het onderhavige plan is op meerdere punten in strijd met het bestemmingsplan.

  • 1. Wonen is niet toegestaan (artikel 8.1 jo 7.1 bestemmingsplan).
  • 2. De overstek komt buiten het bouwvlak (artikel 8.2.1 onder b bestemmingsplan).
  • 3. De maximum bouwhoogte wordt overschreden (artikel 8.2.1. onder c bestemmingsplan|). Dit mag 13 meter zijn, maar wordt 17 meter hoog.

Voorliggend bestemmingsplan maakt de voorgenomen ontwikkeling juridisch en planologisch mogelijk.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van het project. Hoofdstuk 3 geeft een samenvatting van het relevante actuele beleidskader. Hoofdstuk 4 bevat een omgevingsanalyse waarin wordt nagegaan welke functies en bouwwerken zich voorafgaand aan vaststelling van het bestemmingsplan in het plangebied bevinden en in hoeverre het nieuwe project hierin past. In hoofdstuk 5 worden de relevante randvoorwaarden en omgevingsaspecten behandeld en in hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 7 wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de gedachten die ten grondslag liggen aan de juridische regeling zoals deze op de verbeelding en in de regels is opgenomen.

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

Kavel 8 is het laatste perceel van een rij percelen welke zijn bedoeld om kantoorgebouwen te ontwikkelen. Terwijl dit bestemmingsplan wordt geschreven (mei 2021), wordt kavel 7 ontwikkeld door andere partijen. In verband met de beperkte vraag naar kantoorruimte maar de grote woningnood in de gemeente Purmerend en de MRA, bestaat de wens om op dit perceel een combinatie kantoor en wonen toe te staan. Het plan omvat een gebouw met vijf kantoorruimten (ca 285 m² bvo) op de begane grond en negentien appartementen (ca 2.115 m² bvo) op de verdiepingen. De maximale bouwhoogte van het gebouw is 17 meter. Er wordt bij de verkoop van de kantoorunits een optionele kelder aangeboden. Op de begane grond en in de kelder zijn de fietsenbergingen gesitueerd. Het gebouw staat op eigen grond en heeft alleen eigen buitenterrein onder het overstek van de verdiepingen. De grond rondom het gebouw blijft eigendom van de gemeente.

De gemeente heeft in haar beleid als norm gesteld dat woningbouwprojecten dienen te bestaan uit minimaal 30% sociale huur, 30% doorstroomwoningen (middeldure huur en betaalbare koop) en 40% vrije keuze. Afwijking van deze norm is mogelijk indien het ruimtelijk, maatschappelijk of financieel niet haalbaar of wenselijk is om ter plaatse sociale huur te realiseren. De gemeente acht het ruimtelijk en maatschappelijk aanvaardbaar dat op deze locatie geen sociale woningen worden gebouwd. De ontwikkelaar 'Pakhuis Ontwikkeling' heeft tevens reeds op een andere locatie al voor 100% sociale huurwoningen gerealiseerd, waardoor onderhavig plan voor deze 30% eis is vrijgesteld. Waarom er door de ontwikkelaar is gekozen om op de andere locatie 100% sociaal te maken heeft te maken met de koper van deze andere locatie, dit betreft een woningbouwvereniging. De wens van de woningbouwvereniging is om het gehele complex te verhuren in de sociale huur. Aangezien door de 70% extra sociale huur op de door de woningbouw gekochte locatie een exploitatieverlies ontstond dient deze te worden gecompenseerd op deze locatie. Voordeel hiervan is dat ook 100% van de verhuur van de sociale woningen is ondergebracht bij de woningbouwvereniging. Hierdoor bestaat 30% van de woningen in dit plan uit doorstroomwoningen en 70% is vrije keuze. Dit houdt in dat er zes woningen met vloeroppervlak ca 55-60 m² worden gerealiseerd als doorstroomwoning. De overige dertien woningen hebben een vloeroppervlak van 65 tot 100 m² (vrije keuze). Ten behoeve van dit plan wordt in de openbare ruimte, naar gelang de behoefte, voorzien in ondergrondse afvalcontainers. Er wordt één extra afvalcontainer naast de huidige container langs de Wolgalaan geplaatst. Daarnaast worden nabij het gebouw zes extra parkeerplaatsen in het openbare gebied gerealiseerd. De woningen worden aangesloten op het stadsverwarmingssysteem van de gemeente.


Figuur 2.1: noordoostgevel en noordwestgevel (bron: EWP, maart 2022, gevelaanzichten en doorsneden)

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPRotterdamh2021-on01_0002.png" Figuur 2.2: zuidoostgevel (bron: EWP, maart 2022 gevelaanzichten en doorsneden)

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPRotterdamh2021-on01_0003.png" Figuur 2.3: 3D beelden (bron: EWP, maart 2022)

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPRotterdamh2021-on01_0004.png"

Figuur 2.4: 3D beelden (bron: EWP, maart 2022)

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPRotterdamh2021-on01_0005.png"

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Het kader voor een bestemmingsplan wordt gevormd door diverse nationale, provinciale, (deel-)regionale, en (deel)gemeentelijke nota's. Dit beleid stelt planologische en bestuurlijke beleidskaders (randvoorwaarden) aan de ruimtelijke (on)mogelijkheden voor het plangebied waarmee rekening moet worden gehouden. In dit hoofdstuk wordt voor het plangebied het relevante algemene beleid beknopt samengevat.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Per 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. Hierin zijn de kaders van het nieuwe rijksbeleid opgenomen. In het kader van de nahangprocedure kunnen in de Nationale omgevingsvisie nog opmerkingen en wensen van de Tweede Kamer worden verwerkt. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.

Figuur 3.1: Afwegen met de NOVI. (bron: Nationale Omgevingsvisie)

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPRotterdamh2021-on01_0006.png"
De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities: wat willen we bereiken? Vervolgens worden de 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.

De vier prioriteiten
De Uitvoeringsagenda beschrijft de vier prioriteiten. De opgaven uit de toelichting kunnen veelal niet apart van elkaar worden aangepakt. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied,

Drie afwegingsprincipes
Het doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: '(a) het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften'. Beschermen en ontwikkelen sluiten elkaar niet per definitie uit en kunnen elkaar zelfs versterken. Echter, gaan beschermen en ontwikkelen niet altijd en overal zonder meer samen en zijn soms echt onverenigbaar. Een optimale balans tussen deze twee vergt steeds een zorgvuldige afweging en prioritering van ongelijksoortige belangen. Om dit afwegingsproces en de omgeving inclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:

  • 1. Combineren boven enkelvoudig;
  • 2. Kenmerken & identiteit;
  • 3. Afwentelen voorkomen.

Relatie tot ontwikkeling
Uit de uitwerking van prioriteit 3 (Sterke en gezonde steden en regio’s) volgt onder andere dat sprake dient te zijn van een duurzame stedelijke ontwikkeling en dat het woningaanbod moet aansluiten bij de vraag. Eén van de beleidskeuzes (beleidskeuze 3.3.) onder prioriteit 3 is:

Verstedelijking vindt geconcentreerd plaats in de regio, toe te voegen nieuwe woon- en werklocaties worden zorgvuldig en op ruimte- en mobiliteitsefficiënte wijze ingepast. Het woningaanbod in de regio’s sluit daarbij aan bij de vraag naar aantallen en typen woningen, woonmilieus en prijsklasse”.

Onderhavig plan sluit aan op prioriteit 3 en de beleidskeuze door woningen te realiseren binnen het bestaand stedelijk gebied, conform een programma waar grote behoefte aan is bestaat en is afgestemd op de behoefte. In onderhavig plan wordt aandacht besteed aan de ruimtelijke aspecten en inpassing van het plan zodat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (fysieke leefomgeving) wordt gerealiseerd, zie hiervoor hoofdstuk 4. De opgave bij Nationaal belang 5 is het vergroten van de woningvoorraad in een fijne leefomgeving om te voorzien in de huidige behoefte aan woningen. De beoogde appartementen dragen bij aan de woningbehoefte binnen de gemeente Purmerend en er is sprake van een goed woon- en leefklimaat. Het plan past binnen de uitgangspunten van de Nationale omgevingsvisie.
Op het projectgebied zijn geen nationale belangen van toepassing. Hiermee is de Nationale Omgevingsvisie niet relevant voor het projectgebied aan de Rotterdamhaven. Beleid voor deze specifieke locatie dan wel ontwikkeling wordt daarom overgelaten aan de provincie en de gemeente.

3.1.2 AmvB Ruimte (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid zoals dat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vastgelegd. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Voor Purmerend hebben deze regels geen gevolgen.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 juli 2017 is het besluit tot wijziging van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden. Het betreft een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking (duurzaamheidsladder).

De laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De behoefte aan deze stedelijke ontwikkeling moet dan worden aangetoond. De behoefte is het saldo van de aantoonbare behoefte naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, looptijd bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten en indien nog niet gerealiseerd. Indien er reeds gerealiseerd is dan is namelijk een aan een deel van de behoefte tegemoet gekomen en wordt die in principe kleiner. De uitkomst van de beoordeling van de behoefte moet in de plantoelichting worden vermeld. Voor uitwerkings- en wijzigingsplannen kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering van deze behoefte wordt doorgeschoven naar de toelichting behorende bij het uitwerkings- of wijzigingsplan.

Als stedelijke ontwikkeling wordt bedoeld: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' In het Bro is geen ondergrens voor een minimale omvang vastgelegd van wat een stedelijke ontwikkeling is. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724) dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor overige stedelijke functies wordt gesteld dat 'in beginsel' geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m² bedraagt.

Uitgangspunt is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte en het tegengaan van overprogrammering en de negatieve ruimtelijke gevolgen van leegstand. In het geval in het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, bevat de toelichting een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. De motivering van de behoefte aan die ontwikkeling dient in het licht te worden geplaatst van een goede ruimtelijke ordening en dient zich te richten op het motiveren van de behoefte aan die ontwikkeling met het oog op het tegengaan van ongewenste leegstand en het stimuleren van zorgvuldig ruimtegebruik. De behoefte wordt onderbouwd en afgewogen op het niveau van het verzorgingsgebied van de ontwikkeling. Dit betekent dat de aard en omvang van de ontwikkeling bepalend zijn voor de reikwijdte van de beschrijving van en het overleg over de behoefte, waarvan de resultaten ook zijn opgenomen in de beschrijving.

De provincie Noord-Holland wil vraag en aanbod op de woningmarkt zo goed mogelijk laten aansluiten. Daartoe hebben de gemeenten op verzoek van de provincie actieprogramma's wonen opgesteld voor de zes regio's binnen de provincie. De gemeente Purmerend is opgenomen in het Woonakkoord Zaanstreek Waterland 2021-2025. De voorziene woningen passen binnen zowel de kwantitatieve als kwalitatieve woningbehoefte die het woonakkoord voor deze regio aantoont. Met kwantitatieve woningbehoefte wordt het aantal woningen bedoeld, met kwalitatieve woningbehoefte wordt het woonmilieu en de typen woningen bedoeld. In het woonakkoord wordt beschreven dat er binnen de gehele regio bovenop de al bestaande harde plancapaciteit voor woningen nog behoefte is aan plancapaciteit in alle prijssegmenten binnen de koop- en huursector. Er is behoefte aan elk type woning en woonmilieu. Een van de speerpunten van het woonakkoord is bovendien om nieuwe plekken voor woningbouw voornamelijk te realiseren in binnenstedelijk gebied. Ook passen de voorziene woningen in de Woonvisie en de Structuurvisie van de gemeente Purmerend.

Relatie tot ontwikkeling
In de Woonvisie wordt benadrukt dat onder andere de vraag van kleine huishoudens in de toekomst zal toenemen en dat met de nieuwbouw van meer appartementen beoogd wordt te voorzien in de diversiteit van de vraag naar woningen. In principe is er behoefte aan elk type woning en woonmilieu. In totaal worden er zes woningen met een vloeroppervlak van ca 55-60 m² gerealiseerd als doorstroomwoning. De overige dertien woningen hebben een vloeroppervlak van 65 tot 100 m². Dit past binnen speerpunten uit de Woonvisie, waarin wordt benadrukt dat de vraag naar woningen voor kleine huishoudens zal toenemen. Voor wat betreft de vijf kantoorruimtes die worden gerealiseerd, geldt dat de kantoorruimte op basis van het bestemmingsplan reeds zijn toegestaan. Voor deze functie is de behoefte in het voorgaande bestemmingsplan dus reeds toegelicht. De Laddertoets is hiermee succesvol doorlopen.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie NH2050

Op 19 november 2018 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland de Omgevingsvisie NH2050 vastgesteld. Hierin staat de visie van de provincie op de fysieke leefomgeving beschreven. De provincie zet in op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid, zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven. De Omgevingsvisie bevat het provinciale beleid op het gebied van wonen en werken. De ambitie is dat vraag en aanbod van woon- en werklocaties (kwantitatief en kwalitatief) beter met elkaar in overeenstemming zijn. De woningbouw wordt vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends. Duurzaamheid van de totale voorraad is uitgangspunt. De voorgenomen ontwikkeling, betreffende 19 appartementen en vijf kantoorruimten, liggend in bestaand stedelijk gebied, is in lijn met de Omgevingsvisie NH2050.

3.2.2 Omgevingsverordening

Op 22 oktober is de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld door Provinciale Staten (PS). De omgevingsverordening is op 16 november in werking getreden. De belangrijkste onderwerpen uit de Omgevingsvisie worden verankerd in de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Holland. De Omgevingsverordening vervangt alle bestaande verordeningen die betrekking hebben op de leefomgeving zoals de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de Provinciale Milieuverordening, de Waterverordeningen en de Wegenverordening.

De Omgevingsverordening geeft aan dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen zoveel mogelijk binnen het bestaand stedelijk gebied gerealiseerd dienen te worden. De onderhavige ontwikkeling is daarmee in lijn met de Omgevingsverordening.

3.2.3 Woonagenda provincie Noord-Holland 2020-2025

De Woonagenda provincie Noord-Holland 2020-2025 is de uitvoeringsagenda van het woonbeleid van de provincie Noord-Holland voor de periode 2020-2025. De provincie gaat gemeenten met raad en daad helpen om de flinke ambitie op het gebied van wonen waar te maken. Via 'woonakkoorden' worden afspraken gemaakt met regio's en gemeenten daarbinnen over woningbouw, programmering en fasering van woningbouwplannen. Uitgangspunt is de juiste balans tussen vraag en aanbod, zowel kwantitatief als kwalitatief. De provincie biedt kennis, meedenkkracht en hulp om de woningbouwproductie te verhogen en sneller te realiseren. Er is behoefte aan elk type woning en woonmilieu. Door de realisatie van de appartementen, levert de voorgenomen ontwikkeling een bijdrage aan de bestaande behoefte.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regiovisie Waterland 2040 (Vitaal met Karakter)

Voor de lange termijn heeft de regio een ontwikkelingskader tot 2040 opgesteld, de Regiovisie Waterland 2040. In deze visie staat behoud en zo mogelijk versterking van het kenmerkende authentieke karakter van de regio Waterland voorop, maar wel met de noodzakelijk sociaal-economische en infrastructurele impulsen om de kernen vitaal te houden en het gebied binnen de Metropoolregio Amsterdam bereikbaar te maken. Naast maatregelen om het authentieke karakter van het landelijk gebied te bewaren, vergt dat op vele locaties een forse inspanning in de kwaliteit van de leefomgeving, selectieve uitbreiding voor noodzakelijke sociaal-economische ontwikkelingen en duurzame oplossingen voor beheer en terugdringing van het woon-werkverkeer. Op die manier ontstaat een duurzame vitale regio met een herkenbaar eigen karakter. Onderhavige ontwikkeling past goed in het beleid zoals weergegeven in de Regiovisie. Het bepaalde in dit bestemmingsplan is niet strijdig met dit beleid.

3.3.2 Metropoolregio Amsterdam

Purmerend maakt onderdeel uit van Metropoolregio Amsterdam (MRA). Dit is een samenwerkingsverband van de provincies Noord-Holland en Flevoland, 33 gemeenten en de Vervoerregio Amsterdam. De MRA behoort tot de Europese top vijf van economisch sterke regio's. De rode draad van de samenwerking is het behouden en versterken van die internationale concurrentiepositie. De door de partners geformuleerde hoofdopgaven zijn (thematisch) neergelegd in de 'Gebiedsagenda 2013' en richten zich m.n. op het optimaliseren van het fysieke vestigingsklimaat (economie), het tijdig voorzien in kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwbehoefte in 2040 (verstedelijking) en het op orde brengen en houden van een goed functionerend mobiliteitsnetwerk (bereikbaarheid). De agenda levert een 'voorraadkamer' op voor de besluitvorming over programma's en projecten in het Bestuurlijk Overleg Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (BO-MIRT). De agenda richt zich voornamelijk op het verbeteren van de infrastructuur en het milieu. De agenda verzet zich niet tegen het realiseren van woningen met kantoorruimtes.
De agenda bevestigt bovendien dat er binnen de deelregio Zaanstreek/Waterland, waar Purmerend onder valt, een aanzienlijk aantal nieuwe woningen dient te worden gerealiseerd. De te realiseren woningen passen dan ook goed in het beleid van de MRA.

De MRA heeft een eigen langeretermijnvisie in de vorm van het Ontwikkelingsbeeld 2040 uit 2007. De MRA wil een internationaal concurrerende regio zijn met compacte steden in een voor recreanten aantrekkelijk landschap en met een infrastructureel netwerk dat de kernen met elkaar, het landschap en de rest van de wereld verbindt. De regio zet in op woningbouw, de creatieve industrie, de maakindustrie en de circulaire economie, wil een omslag naar duurzame energiebronnen en koestert grote bedrijven als het Havenbedrijf Amsterdam. In 2014 verscheen een overzicht van accentverschuivingen ten opzichte van dit Ontwikkelingsbeeld: Doorbouwen op het fundament. Op basis van nieuwe trends en inzichten focust de MRA o.a. op meer stedelijke verdichting, intensivering van de transformatieopgave, beter benutten van OV-knooppunten en – naast bescherming – een betere benutting van het landschap. Om dit te bereiken is voor de korte termijn een Ruimtelijk-economische Actie-Agenda 2016-2020 opgesteld, met een doorkijk naar de komende tien jaar.

Woonakkoord Zaanstreek Waterland 2021-2025

Op 29 juni 2021 zijn de colleges van de acht gemeenten in Zaanstreek-Waterland (Beemster, Edam-Volendam, Landsmeer, Oostzaan, Purmerend, Waterland, Wormerland en Zaanstad) en de provincie Noord-Holland het Woonakkoord 2021-2025 met elkaar aangegaan. Het bestuursakkoord bestaat uit doelen voor de komende vijf jaar en concrete acties, rondom vier thema's: nieuwbouw, betaalbare voorraad, wonen en zorg en duurzaamheid, klimaatadaptatie en circulair bouwen. Om deze ambitie te realiseren heeft de regio een plancapaciteit voor ongeveer 16.700 woningen t/m 2024 en bijna 14.000 woningen voor de periode 2025 t/m 2029. Deze woningen bouwen de gemeenten in verschillende woonmilieus, prijsklassen en woningtypen. Om het landschap en de natuurwaarden in de regio te sparen, bouwen de gemeenten zoveel mogelijk binnen de stadscentra en dorpskernen en door bestaande gebouwen om te vormen tot woningen. De regiogemeenten willen de toenemende vraag naar woningen gebruiken om de kwaliteit van de steden en vitaliteit van de kernen te verhogen. De nieuwbouw wordt zoveel mogelijk geclusterd rondom bestaande of toekomstige OV-knooppunten. In Purmerend is dit het stationsgebied. Ook gaan de provincie en gemeenten samen een visie op het versterken van de kernen in het landelijk gebied opstellen.

3.3.3 Uitvoeringsstrategie bedrijven en kantoren (Plabeka)

In het Platform Bedrijventerreinen en Kantoorlocaties (Plabeka) werken gemeenten als Purmerend, Almere, Amsterdam, Haarlem, Haarlemmermeer en Zaanstad (en andere) samen met Flevoland, Noord-Holland en de Vervoerregio Amsterdam om als Metropoolregio Amsterdam (MRA) beter op de wensen van het internationale bedrijfsleven in te kunnen spelen. De Noordvleugelsamenwerking is nog weer groter dan de MRA en Plabeka is van de MRA-gemeenten. Plabeka wil duidelijk maken welke investeringen, afspraken en eventuele beleidswijzigingen binnen de kantoren en bedrijvenmarkt noodzakelijk zijn om de internationale concurrentiepositie van de Metropoolregio Amsterdam te versterken. Sinds de start tien jaar geleden is het platform erin geslaagd om 75% van de bouwplannen voor nieuwe kantoren te schrappen of te faseren. Daarnaast is door sloop en herontwikkeling 1,5 miljoen m2 aan bestaande kantoorruimte verdwenen. Zo zijn alleen al in Amsterdam ongeveer 45 voormalige kantoorpanden getransformeerd naar hotels. Voor bedrijventerreinen is 30% van de planvoorraad geschrapt en krijgt de kwaliteitsverbetering steeds meer vorm. Voor de voorgenomen ontwikkeling is de Uitvoeringsstrategie 3.1 geraadpleegd. Belangrijkste punten hieruit zijn:

  • In lijn met de eerdere koerswijziging tussen Plabeka 2.0 en Plabeka 3.0 is ook bij deze actualisatie light naar voren gekomen dat de kwalitatieve aansluiting van vraag en aanbod op de werklocatiemarkt van groot belang is. Nog meer dan in Plabeka 3.0 is er behoefte aan aandacht voor de kwaliteit van werklocaties.
  • Er is behoefte aan meer aandacht voor werken in de stad op informele, gemengde werkmilieus. Gedacht wordt aan een inventarisatie van de plannen voor grootschalige gemengde milieus en/of een analyse van de ruimtebehoefte van bedrijven aan informele werkplekken.


In verband met de beperkte vraag naar kantoorruimte maar de grote woningnood bestaat de wens om op dit perceel een combinatie kantoor en wonen toe te staan. Hierbij wordt bijgedragen aan de ambitie om meer gemengde werkmilieus te realiseren. Daarnaast wordt door de nieuwbouw voorzien in nieuwe, duurzame, hoogwaardige kantoorruimte. Dit sluit aan bij de ambitie om kwaliteit boven kwantiteit te plaatsen. De voorgenomen ontwikkeling is daarom in lijn met de Uitvoeringsstrategie.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Purmerend 2005-2020

In de Structuurvisie Purmerend 2005-2020, vastgesteld op 2 maart 2006, heeft de gemeenteraad van Purmerend een toetsingskader neergelegd voor gewenste en bestaande ontwikkelingen binnen de gemeente. In de structuurvisie worden vier ambities verwoord die leidend dienen te zijn bij de ontwikkeling van de stad Purmerend tot 2020.

  • 1. Purmerend is het centrum van Waterland: Uiteen wordt gezet dat Purmerend wil investeren in haar functies waarin zij een regionale rol heeft, om de positie als centrum van Waterland te behouden. De manier waarop Purmerend dit wil bereiken is door te investeren in een veelzijdig, herkenbaar en toegankelijk centrum met kwalitatief hoogwaardige openbare ruimte en door te streven naar een hoog niveau van voorzieningen in zowel het centrum als in andere delen van de stad.
  • 2. Purmerend werkt aan een evenwichtigere woon-werkbalans. In de structuurvisie wordt beschreven dat Purmerend voor de werkgelegenheid sterk afhankelijk is van Amsterdam. Dit is een kwetsbaar punt. Belangrijk is daarom dat Purmerend haar economische punten verder ontwikkelt. Dit is onder meer van belang voor jongeren die in Purmerend zijn geboren en zich nu op de arbeidsmarkt gaan begeven, omdat zij meer geneigd zullen zijn om in Purmerend te werken.
  • 3. Purmerend versterkt haar verbindingen in groen, blauw en grijs. Gesteld wordt dat de kwaliteit van de ligging van de stad veel beter benut kan worden. De kwaliteiten van het buitengebied zijn in de wijken ruimschoots aanwezig, maar zijn op het niveau van de stad te weinig herkenbaar en andersom worden de kwaliteiten van de stad daarbuiten nauwelijks (h)erkend. Uiteen wordt gezet dat de aantrekkelijke ligging van Purmerend veel meer benut kan worden om de kwaliteit van het wonen in de stad te verhogen, om de kansen voor toerisme te vergroten en om het beeldmerk van de stad neer te zetten. Tevens wordt gesteld dat het versterken van de stedelijke structuren kan helpen mensen zich meer verbonden te laten voelen met hun stad en om een betere oriëntatie te krijgen op de stad en haar omgeving.
  • 4. Purmerend kiest voor bloei in plaats van groei. Purmerend heeft zich decennia lang gericht op groei. Nu moet de omslag komen naar het investeren in identiteit en kwaliteit. Beschreven wordt dat het doel niet langer is om woningen te bouwen en nieuwe wijken te ontwikkelen, maar toe te werken naar een complete stad die op basis van kwaliteit de concurrentie aan kan met de steden in de omgeving en die toegesneden is op de demografische veranderingen.

In 2013 is de strategische plankaart, behorende bij de structuurvisie Purmerend 2005 - 2020, als eerste stap in het proces om te komen tot en vooruitlopend op een integrale herziening, aangepast aan de actuele stand van zaken. Het betreft een beleidsneutrale actualisering, waarbij op de plankaart de wijzigingen zijn verwerkt, die in de achterliggende periode (sinds 2006) doorgevoerd zijn in of op grond van het gemeentelijk beleid. Deze kaart gaat vergezeld van een toelichting daarop.

De locatie is direct grenzend aan zone '11 - A7-zone op de Kop van West'. De A7-zone wordt als snelweglocatie gezien en zal worden ingevuld met kantoren en perifere en/of grootschalige detailhandel. Als programma voor dit cluster wordt ingezet op 20.000 m² kantoren en 24.000 m² grootschalige en/of perifere detailhandel. Dit cluster ligt tegen de binnenstad aan, doch moet als eigen eenheid in Purmerend worden gezien en niet als onderdeel van die binnenstad. De beoogde verbinding over het Noordhollands Kanaal maakt dit gebied beter bereikbaar, ook vanuit de stad en de omliggende gemeenten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPRotterdamh2021-on01_0007.png"

Het voorgenomen plan is in zekere zin passend binnen de visie voor cluster 1, waar de projectlocatie direct aan grenst, maar net niet binnen valt, gezien de realisatie van de kantoorruimte, maar in verband met de huidige beperkte vraag naar kantoorruimte en de grote woningnood in de gemeente Purmerend en de MRA, is ervoor gekozen om op dit perceel een combinatie van kantoor met wonen toe te staan. Het plan omvat daarom een gebouw met vijf kantoorruimten (ca 285 m² bvo) op de begane grond en negentien appartementen (ca 2.115 m² bvo) op de verdiepingen. Hiermee wordt juist bijgedragen aan de ambitie van Purmerend om te investeren in identiteit en kwaliteit. De ontwikkeling draagt bij aan een complete stad.

Geconcludeerd wordt dat dit plan aansluit op de doelen van de structuurvisie.

3.4.2 Ruimte voor Purmerend (omgevingsagenda voor Purmerend richting 2040)

Het stuk 'Ruimte voor Purmerend (omgevingsagenda voor Purmerend richting 2040) is een dynamische agenda die naast politiek-bestuurlijke focus vooral duidelijkheid biedt over de ambities van de gemeente Purmerend. Purmerend wordt hierin neergezet als compacte woonstad met sterke OV-verbindingen naar de hoofdstad maar ook uitstekende fietsverbindingen naar de omgeving en buitengebied. Een stad waarin de wijken een zelfvoorzienend karakter hebben op het gebied van voorzieningen.

Aan bovenstaande beschrijving kunnen troeven en waardevolle aspecten worden toegevoegd waaruit ambities voortvloeien. De nabijheid van Amsterdam, het voorzieningenaanbod, het OV-netwerk en de betaalbare woningvoorraad zijn bekende troeven. Waardevolle aspecten zijn het dorpse karakter, de tevredenheidsstabiliteit en het brede scala en diversiteit van voorzieningen, omgeving en activiteiten. De ambities die hieruit zijn geformuleerd (samengevat):

  • De urgentie en noodzaak om verder te bouwen aan woongelegenheid in een grotere diversiteit voor zowel huidige als toekomstige generaties; een flink deel van de opgave dient plaats te vinden in het bestaande stedelijke gebied.
  • Regionale functie van 'de zorg' waarborgen. De compacte en consequente wijkstructuur van Purmerend leent zich al goed voor dagelijkse voorzieningen en zorg (ziekenhuis, EHBO, verpleeghuis, opvang o.m.), voldoende aangepaste huisvesting is ook aanwezig. De ambitie is om deze regionale functie met het oog op de toekomst (vraag naar zorg) te behouden en versterken.
  • Versterking van de toeristische sector door Purmerend als pleisterplaats en verblijfsstad op de kaart te zetten voor iedereen die Laag Holland bezoekt.

Om vorm te geven aan de groei van Purmerend worden scenario's bekeken. Gelet op de Ladder voor duurzame verstedelijking ligt intensivering van (vastgoed in) de bestaande stad als eerste mogelijkheid voor de hand en vervolgens wordt het verstedelijken van de randen nader als mogelijkheid bezien.

Onderhavig plan voorziet in het ontwikkelen van woongelegenheid in bestaand stedelijk gebied. Gezien de woningambitie van circa 10.000 woningen in Purmerend, is er behoefte aan de 19 woningen die in het plangebied worden gerealiseerd. Het voornemen is daarmee in overeenstemming met de 'Agenda: Purmerend koers naar 2040'.

3.4.3 Wonen
3.4.3.1 Woonvisie 2017-2022

In de Woonvisie Purmerend 2017-2022 heeft de gemeente haar visie tot 2022 op het gebied van wonen geformuleerd. De gemeente wil een prettige woonstad blijven, de vraag naar woningen van inwoners goed kunnen blijven bedienen en een bijdrage leveren aan de regionale woningbouwopgave. Veel aandacht gaat uit naar de positie van huishoudens die zichzelf niet of moeilijk kunnen redden op de woningmarkt.

In een achttal speerpunten heeft Purmerend deze ambitie verder uitgewerkt, waaronder ook de ambitie om tot 2040 10.000 extra woningen te bouwen. Dit om tevens de kwaliteit van de stad te versterken door vergroting van de differentiatie van het aanbod en van verschillende woonmilieu's en de woningvoorraad meer passend te maken voor de toekomstige bevolkingssamenstelling. Het plan omvat een gebouw met vijf kantoorruimten (ca 285 m² bvo) op de begane grond en negentien appartementen (ca 2.115 m² bvo) op de verdiepingen. De ontwikkeling voegt aansprekende en diverse woningen toe aan de huidige woningvoorraad. Hiermee past de voorgenomen ontwikkeling in dit beleid.

3.4.3.2 Woonprogramma uit Structuurvisie 2005-2020

De speerpunten van het Woonprogramma uit de Structuurvisie Purmerend 2005-2020 zijn:

  • 1. meer differentiatie in woonmilieus aanbrengen door toevoegen of herstructureren naar centrumstedelijke woonmilieus, woningen in lage dichtheden, starterswoningen, duurdere huur- en koopwoningen en seniorenwoningen;
  • 2. inzetten op behoud van het suburbane wonen, groen en rustig, dit kan door dit mee te nemen in de plannen voor de herstructurering van de wijken;
  • 3. nieuwe concepten voor het combineren van wonen en zorg ontwikkelen

In Zaanstreek-Waterland als geheel neemt de woningbehoefte volgens de prognose van de provincie Noord-Holland in de periode 2015-2025 toe met 12.760 woningen (6.900 tot 2020 en 5.860 tot 2025). In de tien jaar daarna gaat het om nog 8.600 woningen. Dat is in totaal bijna 20.000 woningen tot 2035. Onderhavige ontwikkeling levert een bijdrage aan het eerste speerpunt.

3.4.3.3 30-30-40-regel

In het coalitieprogramma 2018-2022 ('Samen werken aan de stad') heeft het college het voornemen uitgesproken om voor nieuwe woningbouwinitiatieven de zogenaamde 30-30-40-regel te hanteren. Dit houdt in dat voor een nieuwbouwprojecten vanaf vier woningen minimaal 30% sociale huur moet zijn, 30% doorstroomwoningen (middeldure huur en betaalbare koop). De resterende 40% is vrije keuze.

Deze ambitie is verder in detail uitgewerkt in het document Nota kaders en instrumenten woningbouwprogrammering; spelregels 30-30-40. Afwijking van deze norm is mogelijk indien het ruimtelijk, maatschappelijk of financieel niet haalbaar of wenselijk is om ter plaatse sociale huur te realiseren. De ontwikkelaar 'Pakhuis Ontwikkeling' heeft tevens reeds op een andere locatie al voor 100% sociale huurwoningen gerealiseerd, waardoor onderhavig plan voor deze 30% eis is vrijgesteld. Hierdoor bestaat 30% van de woningen in dit plan uit doorstroomwoningen en 70% is vrije keuze. Dit houdt in dat er zes woningen met vloeroppervlak ca 55-60 m² worden gerealiseerd als doorstroomwoning. De overige dertien woningen hebben een vloeroppervlak van 65 tot 100 m² (vrijekeuze).

3.4.3.4 Huisvestingsverordening

Op 23 januari 2019 is een gewijzigde huisvestingsverordening in werking getreden, waarmee het bouwkundigsplitsen van al bestaande woningen wordt gereguleerd door middel van een vergunningstelsel. Aanvragen voor woningsplitsing worden getoetst op een minimale oppervlakte van de nieuwe woningen van 40 m2 en het aspect leefbaarheid.

Ook kamergewijze verhuur wordt met deze gewijzigde huisvestingsverordening gereguleerd door middel van een vergunningstelsel. Dergelijke aanvragen worden eveneens getoetst op het aspect leefbaarheid.

3.4.4 Economische visie 2021

De gemeenteraden van Beemster en van Purmerend hebben in het voorjaar van 2021 de economische visie Beemster+Purmerend#datwerkt vastgesteld. In deze visie wordt aan de hand van een viertal

ambities het economisch perspectief beschreven van de (nieuwe) gemeente die per 1 januari 2022

ontstaat. De ambities zijn:

  • 1. Ons verhaal waarmaken;
  • 2. Investeren in onze mensen;
  • 3. Ons gebied verder ontwikkelen;
  • 4. Onze economische basis versterken.

Deze ambities zijn vertaald in een aantal concrete thema's:

  • voedselkamer van Amsterdam
  • circulaire makers
  • IT en esports
  • zorg en welzijn
  • leren en pionieren
  • centrumimpuls
  • bedrijventerreinen en knooppunt werelderfgoed.

De thema's haken aan bij de gemeentelijke waarden en kracht en ze vormen de basis voor het economisch profiel. De bedoeling is, dat de uitwerking van de diverse thema's wordt ondergebracht in een uitvoeringsagenda. De gemeente stimuleert ontwikkeling en beweging, zeker ook op economisch vlak, en staat open voor initiatieven die waarde toevoegen aan de stad, het gebied en de plek. De gemeente faciliteert deze op een wijze die voor dat initiatief en dat moment passend is. Kavel 8 is het laatste perceel van een rij percelen welke zijn bedoeld om kantoorgebouwen te ontwikkelen. In verband met de beperkte vraag naar kantoorruimte maar de grote woningnood in de gemeente Purmerend en de MRA, bestaat de wens om op dit perceel een combinatie kantoor en wonen toe te staan. Op deze manier wordt voorzien in een ontwikkeling waar daadwerkelijk behoefte aan is.

3.4.5 Bedrijven en kantoren

In 2018 had de gemeente Purmerend behoefte aan een actuele analyse van de kantorenmarkt, mede van belang vanwege Toekomstverkenning Purmerend 2040 en de ontwikkelingsmogelijkheden voor diverse locaties in de gemeente. Bureau Stedelijke Planning heeft deze analyse uitgevoerd en de gemeente geadviseerd hoe optimaal kan worden ingespeeld op de (nieuwe) ontwikkelingen. Er blijkt de komende tien jaar behoefte aan nieuw aanbod van kantoorpanden. De volgende aanbevelingen werden gedaan:

  • Blijf verouderde kantoren uit de markt halen en zorg voor nieuwbouw;
  • Vernieuw en versterk de A-kantorenlocatie van Purmerend;
  • Voeg op termijn een nieuw type kantorenlocatie toe op Baanstee.

Het stationsgebied en de centrale As van Purmerend zijn kantorenlocaties die het beste aansluiten bij de huidige vraag van kantoorhoudende bedrijven. Deze vraag is gericht op kantoren op centrale locaties, die zowel met de auto als openbaar vervoer goed bereikbaar zijn, met genoeg parkeerfaciliteiten en (horeca)voorzieningen in de nabijheid. Grofweg zal 10.000 m² kantoorruimte nieuw ontwikkeld moeten worden om aan de toekomstige vraag te voldoen. Dit betreffen vooral kleinschalige kantoren onder de 1000 m2 voor lokale bedrijven. Om op de langere termijn ook in de vraag naar kantoren in Purmerend te kunnen blijven voorzien is de Baanstee Noord geschikt voor het ontwikkelen van een nieuwe kantorenlocatie met zichtlocaties langs de N244.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van vijf kantoorruimten (ca 285 m² bvo) op de begane grond. Door de afnemende vraag is gekozen om minder kantoorruimten te realiseren dan het huidige bestemmingsplan toestaat. Dit sluit aan bij de (beperkte) huidige vraag naar nieuwbouw kantoorruimtes en toenemende behoefte aan woningen.

3.4.6 Duurzaamheidsagenda 2020-2023

Het Klimaatakkoord van 28 juni 2019 vormt de basis voor het gemeentelijk duurzaamheidsbeleid zoals

verwoord in de Duurzaamheidsagenda 2020-2023. Het accent van de Duurzaamheidsambities ligt op de energietransities. Gelet op de effecten op de woonlasten van eigenaren vindt op dit punt ook de grootste financiële inzet plaats. De Agenda gaat uit van een groeiende inzet op het terrein van de laadinfrastructuur, Klimaatadaptatie en vanaf 2023 versterking van de circulaire mogelijkheden. De basis voor het gemeentelijk duurzaamheidsbeleid zijn verwoord in:

  • Het coalitieakkoord 2018-2022
  • Routekaart –naar een aardgasvrij Purmerend in 2035
  • Programmabegroting 2020

De volgende thema's staan centraal:

  • 1. Duurzaamheid in de gebouwde omgeving:
  • Uitvoering Proeftuin Aardgasvrij.
  • Uitbreiding capaciteit en netwerk van Stadsverwarming Purmerend.
  • Transitievisie Warmte die wordt vertaald in Wijkuitvoeringsplannen, waarbij per wijk wordt aangegeven welke niet-fossiele warmtebronnen in aanmerking komen.
  • Verduurzaming van de bestaande woningvoorraad ondersteunen met subsidies en duurzaamheidsleningen.

  • 2. Duurzame bedrijven:
  • Verminderen CO2-uitstoot bedrijven;
  • Bedrijfsterreinen duurzaam revitaliseren;
  • Gebruik van duurzame grondstoffen.
  • Versterking circulariteit van grondstoffen.

  • 3. Duurzame mobiliteit:
  • Streven naar instandhouding van het fijnmazig openbaar vervoerssysteem;
  • Versterken laadinfrastructuur elektrische voertuigen door inventariseren mogelijke locaties voor het plaatsen van laadpalen;
  • Uitbreiding aantal laadpunten met in achtneming voldoende spreiding over de gemeente.
  • Toepassen van alternatieve (bio-)motorbrandstoffen;
  • Vermindering CO2-uitstoot voertuigen.

  • 4. Duurzame energie:
  • Aanjagen initiatieven voor duurzame energieproductie.

  • 5. Duurzame stad en regio:
  • Regionale Energiestrategie waarin wordt aangegeven welke niet-fossiele energiebronnen kunnen worden benut en waar deze ruimtelijk kunnen worden ingepast.
  • Benutting van subsidie-mogelijkheden.

  • 6. Duurzame gemeente:
  • Streven naar 75% van het hgescheiden ophalen;
  • Klimaatbestendigheid bebouwde kom Purmerend vergroten;
  • Klimaatadaptief bouwen;
  • Duurzaam inkoop- en aanbestedingsbeleid gemeente;
  • Actieve informatieverstrekking over investeringsmogelijkheid en in energieopwekking en -besparing door invulling van een lokaal informatieloket.
  • Verduurzamen gemeentelijk vastgoed;
  • Stimulering verduurzaming Schoolgebouwen.
  • Stimuleren Duurzame vaarrecreatie.


De beoogde woningen worden gasloos uitgevoerd en worden aangesloten op stadsverwarming. Het gebouw wordt voorzien van hoogwaardige isolatiematerialen in de muren en tevens worden vogels en vleermuiskasten in het mestelwerk geïntrigeerd. Zodoende wordt voorzien in de duurzaamheidsdoelstellingen van gemeente Purmerend 'Duurzaamheid in gebouwde omgeving'.

3.4.7 Visie leefbare stad 2040

Purmerend is een leefbare stad en moet dat blijven; aantrekkelijk om te wonen, verblijven en werken ondanks dat er 10.000 woningen bijkomen. In het bebouwd gebied wil de gemeente efficiënt omgaan met de beschikbare ruimte door functies te combineren en oog te hebben voor hoe gebouwen in verbinding staan met de ruimte eromheen. De gemeente vergroot de duurzaamheid van gebouwen en stapelen functies (bijvoorbeeld door ondergronds parkeren, bedrijven op de begane grond, woningen erboven en op het dak een tuin). Zo blijft er in een dichter bebouwde stad genoeg ruimte voor mens en dier en blijft de stad leefbaar.

De ambities en kansen in bebouwing zijn:

  • 1. Ambities duurzaamheid
  • Locatie is vertrekpunt van ontwerp;
  • Bouwen met natuurlijke materialen;
  • Natuurinclusief bouwen;
    • 1. Groene daken en daktuinen;
    • 2. Groene gevels;
  • Overtollig regenwater vertraagd afvoeren;
    • 1. Nestkasten;
    • 2. Insectenmuur;
    • 3. Verduistering voor nachtdieren;
    • 4. Diervriendelijke bloemen en planten;

  • 2. Sociaal-maatschappelijke ambities
  • Aansluiting gebouw op openbaar gebied;
  • Flexibel gebruik;

De kavel is gelegen in de groenzone langs de rijksweg A7, deze strook kenmerkt zich door een bebouwingstypologie van kleine bedrijfsruimten en kantoorvilla's. Alle gebouwen hebben een eigenzinnig ontwerp, gebaseerd op een naar een steltloper verwijzend principe. Bij het plan is dat ook het geval, het ontwerp bestaat uit een basement van metselwerk in combinatie met een stedelijke gevel richting de reeds bestaande bebouwing aan de Rotterdamhaven. De begane grond is goed herkenbaar en anders t.o.v. de bovenliggende gevels. Vervolgens is er gekozen om een blok in het ontwerp te laten zweven en te laten rusten op een stelt. De bouwhoogte is 5 lagen, welke duidelijk te onderscheiden is van de achterliggende gevelwand. Het gebouw is naar 4 zijden georiënteerd. Er wordt gebruik gemaakt van natuurlijke kleuren en materialen; metselwerk, zink, glas en lichteffecten geven het pand zowel overdag als s 'nachts de juiste uitstraling.

3.4.8 Groenkoers

De nota Groenkoers, op 28 november 2014 door de gemeenteraad vastgesteld, geeft de richting aan die de gemeente opgaat met het gemeentelijke groen in zijn totaliteit.

De essentie ervan is dat ingezet wordt op de verbetering van de kwaliteit van de beplanting om ook op lange termijn over een duurzame groenbasis te beschikken tegen acceptabele kosten. De Groenkoers schetst het belang van het groen voor de stad als integraal onderdeel van de openbare buitenruimte. Groen is mede bepalend voor de identiteit, het imago, de kwaliteit en de leefbaarheid van de stad. Het gebied rondom het gebouw blijft open, groen en herkenbaar.

3.4.9 Bomenlijst

Purmerend heeft een Bomenlijst (https://www.purmerend.nl/kaarten/bomenlijst/). Op deze kaart staan de waardevolle bomen van de stad. De kap van deze bomen is alleen toegestaan met een ontheffing op het kapverbod. Om deze waardevolle bomen ook anderszins te beschermen dient bij nieuwe ontwikkelingen - in het geval dat er zich waardevolle bomen in of in de nabijheid van het plangebied bevinden - m.b.t. die beschermde bomen een Bomen Effect Analyse (BEA) conform het handboek Bomen van het norminstituut Bomen te worden uitgevoerd. Een BEA is een gestandaardiseerde beoordeling die alle mogelijke effecten van de bouw of aanleg op het duurzaam voorbestaan van de boom in beeld brengt. Hierin wordt ook omschreven hoe de nadelige effecten tot een minimum kunnen worden beperkt. Bovendien wordt onderzocht wat het meest boomvriendelijke alternatief is. In het voorjaar van 2020 is door de gemeente het Bomenplan 2020-2040 vastgesteld. In het plan worden elementaire keuzes gemaakt voor kwaliteit en herplanten van bomen. Ter plaatse van het plangebied zijn geen bomen aanwezig. Er worden dan ook geen bomen gekapt.

3.4.10 Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving Purmerend 2016-2019

De Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving Purmerend 2016-2019 is op 22 december 2015 door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. Deze nota beschrijft de bestuurlijke uitgangspunten en beleidskeuzes over de regelgeving op het gebied van het omgevingsrecht, APV en bijzondere wetten. Op basis van deze uitgangspunten, beleidskeuzes en een uitgevoerde omgevingsanalyse zijn prioriteiten en operationele doelstellingen voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving geformuleerd. In de nota wordt ook beschreven op welke wijze de gemeente Purmerend ervoor zorgdraagt dat wet- en regelgeving wordt nageleefd.


De gemeente Purmerend wil een veilige, schone en gezonde woon-, werk- en leefomgeving voor haar burgers en bedrijven. Dat wil de gemeente bereiken door de duurzaamheid, veiligheid en leefbaarheid te vergroten en te waarborgen. Belangrijke waarden hierbij zijn 'schoon, heel, gezond en veilig'. Een servicegerichte, professionele dienstverlening op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving levert hieraan een belangrijke bijdrage. In het collegewerkprogramma 2014-2018 is aangegeven dat de gemeente Purmerend "van buiten naar binnen" werkt. In de aanpak van problemen krijgen de eigen verantwoordelijkheid en betrokkenheid van burgers en bedrijven een belangrijke rol. De gemeente Purmerend zet sterk in op wijkgerichte of gebiedsgerichte handhaving en gaat in gesprek met burgers en bedrijven. Er wordt gehandhaafd met gezond verstand en er wordt niet alleen gekeken naar wat niet mag maar ook naar wat mogelijk is.

Om een veilige, schone en gezonde woon-, werk- en leefomgeving te realiseren zijn de volgende keuzes

gemaakt:

  • kwalitatief goede uitvoering van taken;
  • rechtszekerheid voor burgers en ondernemers;
  • nut en noodzaak centraal;
  • redeneren vanuit oplossingen;
  • gedeelde verantwoordelijkheid;
  • risicogerichte benadering;
  • wijkgericht toezicht;
  • integrale benadering handhaving en beperken toezichtslast;
  • maatwerk bij sanctioneren.

Deze nota is voor een termijn van 3 jaar verlengd, tot 2022, vanwege ontwikkelingen op het gebied van

de Omgevingswet en de fusie. De nota is op twee aspecten aangepast, te weten een toevoeging van een vergunningenstrategie en een actualisatie van de sanctiestrategie.

3.4.11 Nota Gebiedsoverstijgende kosten Purmerend

De nota GKP vervangt de Nota Planoverschrijdende ruimtelijke openbare faciliteiten uit 2012 (nota Prof). De nota GKP is te zien als een aanvulling op de Structuurvisie Purmerend 2005-2020 uit 2006 met als doel particuliere grondexploitanten te laten bijdragen aan de kosten van noodzakelijke, gemeentebrede gebiedsoverstijgende infrastructuur. De gemeente heeft de voorkeur dit te doen door anterieure overeenkomsten met initiatiefnemers te sluiten.

Dit bestemmingsplan bevat een of meerdere bouwplannen zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Bro. Voor deze bouwplan(nen) geldt een uit hoofde van de afdeling 'grondexploitatie' van de Wet ruimtelijke ordening (voortaan: Grondexploitatiewet) plicht tot kostenverhaal. Deze plicht houdt in dat de aan bouwplannen gerelateerde kosten van de grondexploitatie verzekerd moeten worden alvorens het bestemmingsplan wordt vastgesteld. Samen met de Grondexploitatiewet geeft specifiek gemeentelijk beleid invulling aan het kostenverhaalbeleid in Purmerend. Het specifieke beleid is neergelegd in de Nota GKP. Uit dit gemeentelijke beleid vloeit voort dat onder de te verhalen kosten ook een bijdrage wordt meegenomen voor de kosten van bouwplanoverschrijdende openbare faciliteiten (bovenwijkse voorzieningen, bovenplanse verevening/kosten en bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen).


Opname van nieuwe ontwikkelingen in dit bestemmingsplan is om deze redenen pas mogelijk als het blijkt dat de kosten van de grondexploitatie verzekerd zijn. Kosten kunnen worden verzekerd wanneer de gemeente deze kosten in haar begroting opneemt, wanneer de gemeente een exploitatieplan vaststelt, of wanneer de gemeente en de particuliere grondexploitant die het bouwplan gaat realiseren een anterieure overeenkomst sluiten. De voorkeur van de gemeente gaat uit naar het verzekeren van de kosten via een anterieure overeenkomst. In hoofdstuk 6 zal concreet worden ingegaan op de vraag hoe de kosten van de grondexploitatie gerelateerd aan de in dit bestemmingsplan opgenomen bouwplan(nen) verzekerd zijn.

3.4.12 Verkeersplan Purmerend 2040

Het Verkeersplan Purmerend 2040 is op 28 maart 2019 vastgesteld door de gemeenteraad van Purmerend. Het Verkeersplan is het resultaat van een amendement bij de Visie op Mobiliteit 2040. Het plan gaat in op het effect van woningbouw op het parkeeraanbod en de verkeersafwikkeling in de binnenstad. Purmerend heeft een grote woningbouwopgave en moet tot 2040 10.000 woningen bouwen. Zonder verdere actie gaat deze opgave grote consequenties hebben voor de leefbaarheid, bereikbaarheid en veiligheid in de stad.

Het Verkeersplan bestaat uit twee delen: 1) parkeren en 2) verkeersafwikkeling.

Parkeren: drie pijlers

De voorgestelde parkeermaatregelen zijn geclusterd rond drie pijlers:

  • 1. optimaliseren van het bestaande parkeeraanbod:
  • Realisatie van een parkeerverwijssysteem;
  • Ruimere openingstijden parkeergarage Claxonate;
  • Vergroten bekendheid avondopenstelling Eggertgarage (Q-park);
  • Vergunninghoudersparkeerplaatsen omzetten naar betaalde parkeerplaatsen.

  • 2. compenseren van het parkeertekort dat ontstaat door woningbouw:
  • Haalbaarheidsonderzoek definitieve (ondergrondse) parkeergarage Schapenmarkt of (onder- of bovengronds) omgeving stadhuis.

 

  • 3. beïnvloeden van het parkeergedrag zodat de parkeerbehoefte afneemt:
  • Aantrekkelijker maken van alternatieve vervoerswijzen zoals fiets en het ov;
  • Beïnvloeden van het parkeertarief en het tarief voor de parkeervergunningen;
  • Uitbreiden nulvergunningenregeling;
  • Uitbreiden parkeerregulering.

Inzet is om de verschillende parkeermaatregelen in de loop van 2019 met een doorloop in het eerste kwartaal van 2020 uit te voeren.

Verkeersafwikkeling: autoluwe, bereikbare binnenstad

Om de binnenstad autoluw te maken en aldus het doorgaand verkeer te ontmoedigen de route door de binnenstad te nemen, zijn er globaal vier knoppen waar aan gedraaid kan worden. Zo kunnen maatregelen getroffen worden die betrekking hebben op de:

  • Snelheid;
  • Iinstelling vri’s (stoplichten);
  • Op- en afritten A7;
  • Verkeerscirculatiemaatregelen

In paragraaf 5.10 Verkeer en parkeren van deze toelichting wordt nader ingezoomd op de verkeer- en parkeersituatie voor onderhavig project.

3.4.13 Klimaatadaptieplan Zaanstreek Waterland en Purmerend 2021 - 2024

Op 17 december 2020 heeft de gemeenteraad van Purmerend het Klimaatadaptatieplan Zaanstreek Waterland en Purmerend 2021-2024 vastgesteld. Hierin wordt beschreven hoe de regio en de gemeente Purmerend zich voorbereiden op een veranderend klimaat. Het bevat de uitgangspunten en maatregelen die nodig zijn om de schadelijke effecten van hevige neerslag, extreme hitte, langdurige droogte en

zeespiegelstijging zoveel mogelijk te beperken.

In lijn met het landelijke Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie is het klimaatadaptatieplan gebaseerd op de klimaatscenario's van het KNMI voor 2050. De ambitie is om in 2050 een klimaatbestendig en waterrobuuste gemeente te zijn. In regionaal verband zijn leidende principes geformuleerd en doorvertaald naar vier uitgangspunten voor een klimaatadaptieve gemeente, zoals meer groen en meer

ruimte voor water in de stad, klimaatadaptief maatwerk en gedeelde verantwoordelijkheid. De gemeente

kiest bijvoorbeeld voor meer bomen, meer ruimte voor tijdelijke wateropvang, het hanteren van het MRA

basisveiligheidsniveau klimaatbestendige nieuwbouw (aanvulling bouwbesluit, bijlage I) en het stimuleren

van vergroening onder particulieren. Aan het lokale plan is een uitvoeringsagenda met maatregelen,

projecten en onderzoeken verbonden. Klimaatadaptatie dient in elk project meegenomen te worden. Op welke manier dit gebeurt is afhankelijk van zaken als de gebouwdichtheid, de grond en de ontwerpruimte. Voorliggend plan wordt gasloos gebouwd. Het gebouw wordt voorzien van hoogwaardige isolatiematerialen in de muren. De omliggende gronden van het gebouw blijven in gebruik als groen- en waterzone. De gehele onwikkeling van het gebied, waar voorliggend plan onderdeel van uitmaakt krijgt daar waar mogelijk een groene invulling.

3.4.14 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling om een gebouw met vijf kantoorruimten (ca 285 m² bvo) op de begane grond en negentien appartementen (ca 2.115 m² bvo) op de verdiepingen te realiseren ligt in lijn met het Rijks- provinciaal-, regionaal-, en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsanalyse

4.1 Huidige en toekomstige situatie

Het plangebied is gelegen in de groenzone langs de rijksweg A7. De strook kenmerkt zich door een bebouwingstypologie van kleine bedrijfsruimten en kantoorvilla's. Alle gebouwen hebben een eigenzinnig ontwerp, gebaseerd op een naar een steltloper verwijzend principe. De reeds aanwezige kantoorvilla's zijn voor kleinschalige bedrijven. De gebouwen staan als eigenzinnige niet-conventionele bouwwerken, als steltenlopers/weidevogels, in de open groene ruimte.
Kavel 8 vormt de beëindiging van de reeks steltlopers langs de rijksweg met de bebouwing van de havens (Rotterdamhaven, Oslohaven, Helsinkihaven) als achtergrond decor. Vanwege het principe van decorvorming is in de stedenbouwkundige opzet (2005) uitgegaan van minimaal twee en maximaal vier bouwlagen, ondergeschikt aan het achterliggende decor. Destijds waren de plannen voor Kop West nog niet gevormd. Gelet op het feit dat kavel 8 niet alleen het einde van de reeks is, maar tevens met Rotterdamhaven de poort naar het gebied vormt en het feit dat de aansluitende bebouwing van Kop West behoorlijk massaal is, maar geen decor functie heeft, is het voorstel om deze steltloper een bijzondere te laten zijn met vijf bouwlagen. Hierdoor wordt samen met Rotterdamhaven de poort gevormd naar het achterliggende gebied en wordt tevens de route langs de Wolgalaan begeleid.
Het ontwerp van 19 woningen en 5 kantoorruimten bestaat uit een basement van metselwerk in combinatie met een stedelijke gevel richting de reeds bestaande bebouwing aan de Rotterdamhaven. De beganegrond is goed herkenbaar en anders t.o.v. de bovenliggende gevels. Vervolgens is er gekozen om een blok in het ontwerp te laten zweven en te laten rusten op een stelt.

Het gebouw komt te liggen in het groengebied langs de rijksweg A7. Het gebouw heeft sprekende vormen en staat als zelfstandig en herkenbaar gebouw in de groene ruimte, heeft relatie met groen- waterstructuren welke tot uitdrukking komen in zowel uitdagende architectuur als terreininrichting van de kavel. Het gebouw heeft een alzijdige vormgeving, het heeft naar alle zijden toe een representatieve gevel met uitstraling. Dit gebouw voldoet hieraan. De entreezijde van het woongebouw is gericht naar de Wolgalaan. Het gebouw zelf is naar 4 zijden georiënteerd. Er wordt gebruik gemaakt van natuurlijke kleuren en materialen; metselwerk, zink en glas en geven het pand zowel overdag als 's nachts de juiste uitstraling. De entree van zowel de hoofdentree als de fietsenberging zijn in de representatieve gevel gepositioneerd en zorgvuldig gedetailleerd. De openbare ruimte om het gebouw is open en transparant. Het bestaande 'olifantenpad', het wandelpad langs het water, blijft behouden.

Figuur 4.1: 3D beelden toekomstige situatie (bron: EWP Ingenieurs, maart 2022)

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPRotterdamh2021-on01_0008.png"

Figuur 4.2: 3D beelden toekomstige situatie (bron: EWP Ingenieurs, maart 2022)

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPRotterdamh2021-on01_0009.png"

Figuur 4.3: 3D beelden toekomstige situatie (bron: EWP Ingenieurs, maart 2022)

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPRotterdamh2021-on01_0010.png"

Figuur 4.4: 3D beelden toekomstige situatie (bron: EWP Ingenieurs, maart 2022)

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPRotterdamh2021-on01_0011.png"

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden / omgevingsaspecten

5.1 Archeologie

5.1.1 Beleidskader

In de Erfgoedwet, vastgesteld op 1 juli 2016, zijn de regels voor de archeologische monumentenzorg opgenomen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen door een gecertificeerd bureau archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

De gemeente Purmerend heeft in 2009 een eigen archeologisch beleid opgesteld. In 2017 is dit beleid opgegaan in het Erfgoedbeleid Purmerend 2017. Hierbij hoort een archeologische verwachtingskaart. Dit is een voorspellingskaart waarop verwachtingen met betrekking tot de situering van (nog) onbekende archeologische vindplaatsen zijn vertaald in termen van vlakken en zones. Op de kaart worden zones aangegeven met verschillende verwachtingen: hoge, middelhoge of lage verwachting. De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het opstellen van een beleidsadvieskaart, die vervolgens kan worden gebruikt voor de toetsing van ruimtelijke plannen op de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Het bestemmingsplan vormt het belangrijkste instrument voor de archeologische monumentenzorg. Voor gemeenten kunnen de door deskundigen opgestelde archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaarten als leidraad worden gebuikt voor zowel de planologische bescherming van archeologische waarden in het ruimtelijke plan als voor het vaststellen van het benodigde archeologisch onderzoek dat bij voorbereiding van ruimtelijke plannen moet plaatsvinden.

Ter plaatse van een lage archeologische verwachtingswaarde is er geen noodzaak om een verkennend archeologisch onderzoek uit te voeren voordat nieuwe bouwactiviteiten plaatsvinden. Ter plaatse van een hoge en middelhoge verwachtingswaarde dient bij grondwerkzaamheden eerst een verkennend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd door een hiertoe gecertificeerd bureau.

5.1.2 Analyse

De archeologische verwachtingskaart laat zien dat voor het plangebied een lage archeologische verwachting geldt. Er zijn geen voorwaarden t.a.v. bodemingrepen geformuleerd. In het huidige bestemmingsplan is dan ook geen dubbelbestemming voor archeologie opgenomen.

5.1.3 Conclusie

In het onderhavige bestemmingsplan spelen archeologische waarden niet.

5.2 Bezonning

Ten behoeve van het (bouw)plan van het appartementengebouw is een bezonningsstudie verricht (Bijlage 1 Bezonningsonderzoek). Op grond van deze studie kan geconcludeerd worden dat door de ligging van het gebouw en de draaiing van de zon de hinder als gevolg van de optopping van de bestaande bebouwing minimaal is. In de bezonningsstudie is gekeken naar een eventuele beperking van zonuren in de maanden maart, juni en september.

5.2.1 Conclusie

Als gevolg van de beoogde nieuwbouw ondervinden omliggende gebouwen geen onevenredige licht- of schaduwhinder. Aanvullende maatregelen zijn dan ook niet nodig.

5.3 Bodemkwaliteit

5.3.1 Beleidskader

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat in de toelichting van een plantype onder meer moet worden ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. Een onderzoek naar de bodemgesteldheid maakt hiervan deel uit. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. In de bestaande stad is dit niet in alle gevallen mogelijk in verband met de aanwezigheid van eventuele historische verontreinigingen. Teneinde maatschappelijke en/of ruimtelijke ontwikkelingen niet onnodig te frustreren als gevolg van de aanwezigheid van bodemverontreiniging, is het mogelijk om onder voorwaarden bestemmingen op een verontreinigde bodem te realiseren.

Een en ander is ook verwoord in het in 2009 door burgemeester en wethouders vastgestelde bodembeleidsplan van de gemeente Purmerend en het hieraan gekoppelde bodembeheerplan en de in 2014 vastgestelde bodemkwaliteitskaart. Met deze instrumenten wordt invulling gegeven aan de gemeentelijke taak met betrekking tot actief bodembeheer.

In 2002 heeft de gemeente de actie tankslag afgerond, waarbij burgers, bedrijven en instellingen in de gelegenheid zijn gesteld om een op hun perceel aanwezige tank te melden (wettelijke verplichting) en vervolgens te saneren. Het valt echter niet uit te sluiten dat zich in het plangebied nog één of meerdere tanks bevinden die niet zijn aangemeld. Hierop is het Activiteitenbesluit van toepassing. Nieuwe gevallen worden per geval beoordeeld en zo nodig wordt handhaving ingezet teneinde de ondergrondse tank en eventuele bodemverontreiniging te saneren.

Ook is binnen de gemeente een bodeminformatiesysteem aanwezig. In dit systeem is de bij de gemeente bekende bodeminformatie geregistreerd. Dit systeem wordt ook in het kader van de bodemtoets bij bouwaanvragen regelmatig geraadpleegd en voortdurend geactualiseerd met nieuwe onderzoeksgegevens of geplande en gerealiseerde bodemsaneringen.

Door het vaststellen van het bodembeleid, het bodembeheerplan en de bodemkwaliteitskaart heeft de gemeente invulling gegeven aan haar beleidsvrijheid op het gebied van bodemtaken. Bij procedures voor ruimtelijke plannen worden deze instrumenten ingezet, waardoor er in de praktijk steeds minder vaak bodemonderzoek en bodemsanering hoeft te worden uitgevoerd.

De mogelijkheid om op (eventueel verontreinigde) grond te kunnen bouwen dient per geval te worden beoordeeld. De Wet bodembescherming biedt de kaders waarbinnen gehandeld dient te worden. Afhankelijk van de verontreinigingssituatie, is de gemeente dan wel de provincie het bevoegd gezag bij een eventuele sanering. In het geval dat de gemeente het bevoegd gezag is, kan het bouwen op verontreinigde bodem geregeld worden in de omgevingsvergunning. Dit is in alle gevallen maatwerk. Indien de bevoegdheid ligt bij de provincie, dan dient bij de provincie een BUS-melding te worden ingediend. Wanneer binnen 4 weken geen reactie van de provincie wordt ontvangen, is het toegestaan om te saneren conform de BUS-melding. Deze procedure is in de plaats gekomen van de voormalige goedkeuring van de provincie. De BUS-melding wordt gepubliceerd in een huis-aan-huisblad. Indien noodzakelijk worden aanvullend saneringsvoorschriften in de omgevingsvergunning opgenomen. De beschikking is hiervoor leidend.

5.3.2 Analyse

Door Tauw is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage van 23 april 2021 is bijgevoegd als bijlage bij het bestemmingsplan en de resultaten worden hieronder samenvattend beschreven (Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek).

Op basis van het vooronderzoek is, behoudens het voorkomen van lichte verontreinigingen, de locatie onverdacht op het voorkomen van een bodemverontreiniging. In de grond zijn geen asbestverdachte bijmengingen of overige verdachte bijmengingen waargenomen. In de grond en het grondwater zijn geen verontreinigingen aangetoond. De grond voldoet na indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit aan de klasse Altijd Toepasbaar. In de bovengrond en kleiige ondergrond is PFAS licht verhoogd gemeten waarbij de toetsingswaarden voor Landbouw / natuur niet worden overschreden.

5.3.3 Conclusie

De bodemkwaliteit is van dien aard dat deze de realisering van het onderhavige bestemmingsplan niet in de weg staat.

5.4 Cultuurhistorische waarden

5.4.1 Beleidskader

In de toelichting van ruimtelijke plannen moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Het doel hiervan is om cultuurhistorische belangen meer te laten meewegen in de ruimtelijke ordening. Hiertoe is op 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij dit voorschrift in artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a is opgenomen.


De in de grond aanwezige waarden komen in paragraaf 5.1 (Archeologie) aan bod, de overige cultuurhistorische aspecen worden in deze paragraaf besproken.

Op 2 november 2017 heeft de gemeenteraad het Erfgoedbeleid Purmerend 2017 vastgesteld. Dit beleid richt zich op het behoud van het Purmerendse erfgoed. Het spreekt de visie uit dat het erfgoed belangrijk is voor de stad. De gemeente heeft vier ambities met betrekking tot het erfgoed:

  • 1. de karakteristieke historische waarden van Purmerend blijven zo veel mogelijk behouden. Dit wil niet zeggen dat erfgoed onaantastbaar is, ontwikkelingen aan en rond cultuurhistorische waarden blijven mogelijk, mits dit gebeurt met respect voor het 'verhaal' van het object;
  • 2. de historische waarden van onze stad worden versterkt door bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen een zichtbare relatie met het erfgoed te leggen. Dit geldt vooral voor locaties in de binnenstad en op bijzondere historische locaties.
  • 3. de kennis over het erfgoed wordt toegankelijker;
  • 4. de gemeente werkt samen met de Purmerendse burgers en ondernemers aan de ambities met betrekking tot het erfgoed.

Bij dit beleid is een Cultuurhistorische Waardenkaart opgesteld, waar al het erfgoed van Purmerend op is afgebeeld, onderstaand figuur betreft een uitsnede van deze kaart.

Figuur 5.0: Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart Purtmerend (plangebied globaal omkaderd).

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPRotterdamh2021-on01_0012.png"

5.4.2 Analyse

De Cultuurhistorische Waardenkaart toont dat op en in de nabijheid van dit perceel geen sprake is van actuele cultuurhistorische waarden.

5.4.3 Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve effecten op de in / rond het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden.

5.5 Externe veiligheid

5.5.1 Beleidskader

In het kader van ruimtelijke procedures conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient het aspect externe veiligheid in acht te worden genomen. Het gaat hierbij om risico's ten aanzien van het vervoer, de opslag en het bewerken van gevaarlijke stoffen. De risico's met betrekking tot gevaarlijke stoffen worden geduid in het zogenaamde Plaatsgebonden risico (PR) en het Groepsrisico (GR). Het groepsrisico dient in veelal de meeste ruimtelijke procedures verantwoord te worden. De verantwoording is erop gericht om een weloverwogen besluit te nemen over het van het groepsrisico. Het uiteindelijke besluit is aan het bevoegd bezag.

Plaatsgebonden risico (PR)
De kans per jaar dat een persoon komt te overlijden door een ongeval met (het transport van) gevaarlijke stoffen, indien deze persoon zich permanent (vierentwintig uur per dag, gedurende het gehele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden.

Groepsrisico (GR)
De cumulatieve kans per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is".

Het PR is het risico (uitgedrukt in kans per jaar) dat één persoon die zich onafgebroken en onbeschermd op die plaats bevindt, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit met een gevaarlijke stof. In het besluit is een norm opgenomen voor het plaatsgebonden risico. Deze norm is een grenswaarde voor kwetsbare objecten en moet daarom door het bevoegde gezag in acht worden genomen (mag niet van worden afgeweken).

Het plaatsgebonden risico wordt beheerst door de inherente veiligheid (veiligheidsmaatregelen die aan risicobronnen zijn opgelegd zonder tussenkomst van externe veiligheid) waarmee risicobronnen zijn omgeven. De kans op een ongeval is daardoor zowel volgens de risicoanalyseberekeningen als blijkens de statistiek buitengewoon klein. Het plaatsgebonden risico is daarom een norm waaraan moet worden voldaan. De mogelijkheid van een ramp is een beleidsrelevante afweging voor de inrichting van de ruimte. Omdat de kans op een ongeval buitengewoon klein is, is de zeer kleine kans op een ramp daarmee per definitie een gegeven. Het groepsrisico is om die reden een oriëntatiewaarde, ten aanzien waarvan een afweging moet worden gemaakt. De oriëntatiewaarde van het groepsrisico heeft in beginsel geen wettelijk basis en het wettelijk gezag kan alleen op grond hiervan niet haar oordeel baseren. In de praktijk heeft de oriëntatiewaarde wel juridische relevantie en fungeert als markeringspunt, niet als wettelijke waarde met rechtsgevolgen (het al dan niet doorgaan van een plan).

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) staat wanneer het groepsrisico moet worden verantwoord. In de artikelen 12 en 13 van het Bevi is de verantwoordingsplicht voor het bevoegd gezag ten aanzien van de acceptatie van het groepsrisico wettelijk geregeld. Artikel 12 regelt de verantwoordingsplicht bij omgevingsvergunningen voor de activiteit milieu en artikel 13 bij de vaststelling van besluiten in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. In artikel 13 lid 1 onder a tot en met i staat aangegeven welke onderwerpen in de verantwoordingsplicht aan de orde moeten komen.

Risicocommunicatie met inwoners

Doordat de gemeente 'dichterbij' inwoners staat dan de Veiligheidsregio, communiceert de gemeente Purmerend ook over risico's en gevaren in de (directe) woon- en leefomgeving:

  • op de gemeentesite wordt verwezen naar de websites www.risicokaart.nl en https://www.veiligheidsregiozaanstreekwaterland.nl/wat-te-doen-bij.html. Hier kunnen inwoners informatie vinden over gevaarlijke stoffen en inrichtingen, en wat men kan doen ingeval van een calamiteit;
  • regelmatig wordt er een bericht gepost over veiligheid/risico's op de socialmedia-kanalen (Facebook/Twitter), met een verwijzing naar de twee bovengenoemde sites;
  • ook wordt aandacht besteed aan het onderwerp in Purmerend Totaal, met een verwijzing naar de twee bovengenoemde sites.

Zo werken de gemeente en de Veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland samen aan risicocommunicatie en weten inwoners sneller wat zij kunnen doen om zichzelf in veiligheid te brengen in geval van een ramp of crisis.

5.5.2 Analyse

In het kader van externe veiligheid is de Risicokaart Noord-Holland geraadpleegd. In onderstaand figuur is de ligging van het plangebied aangegeven met de dichtsbijzijnde risicovolle activiteiten zoals aangegeven op de risicokaart.

Figuur 5.1: ligging plangebied op risicokaart

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPRotterdamh2021-on01_0013.png"

Risicovolle inrichtingen binnen het plangebied
Binnen het plangebied worden woningen en kantoorruimten gerealiseerd. Binnen het plangebied kunnen geen Bevi-inrichtingen worden gevestigd.

Risicovolle activiteiten in de omgeving
De dichtstbijzijnde risicovolle inrichting (Bevi-inrichting) is gelegen op 435 meter afstand van het plangebied (LPG-tankstation Tamoil Weidevenne). Het LPG-tankstation is een Bevi-inrichting waarvoor een invloedsgebied geldt van 150 meter rondom het LPG vulpunt en het LPG reservoir. Verder geldt op grond van de circulaire effectafstanden LPG tankstations een effectafstand van 160 meter rondom het LPG vulpunt. Het plangebied is gelegen buiten het invloedsgebied van het LPG tankstations en buiten de effectafstand van 160 meter rondom het LPG vulpunt waardoor een verantwoording van het groepsrisico op grond van het Bevi niet is vereist. Daar waar sprake is van de opslag van consumentenvuurwerk geldt tevens dat geen sprake is van een invloedsgebied die tot binnen het plangebied reikt. De aanwezigheid van risicovolle activiteiten binnen inrichtingen vormt geen belemmering voor de ontwikkelingen in het plangebied.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor buisleidingen voor het transport voor gevaarlijke stoffen is het wettelijk toetsingskader voor externe veiligheid bij ruimtelijke besluiten opgenomen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Op grond van het besluit externe veiligheid buisleidingen en de regeling externe veiligheid buisleidingen gelden normen ten aanzien van belemmeringenstroken, het plaatsgebonden risico en (de verantwoording van) het groepsrisico. Het plangebied bevindt zich niet in de directe nabijheid van buisleidingen. Het plangebied bevindt zich op:

• ca. 520 meter afstand van buisleiding W-521-23 van Gasunie (werkdruk van 40 bar en een diameter van 13 inch). De buisleiding heeft een 1% letaliteitscontour van 140 meter.

• ca. 520 meter afstand van buisleiding W-521-01 van Gasunie (werkdruk van 40 bar en een diameter van 9 inch). De buisleiding heeft een 1% letaliteitscontour van 95 meter.

Het plangebied is gelegen buiten het invloedsgebied van de bovengenoemde buisleidingen. De aanwezigheid van buisleidingen met gevaarlijke stoffen vormt geen belemmering voor de ontwikkelingen in het plangebied.


Transport van gevaarlijke stoffen over de weg
Voor transportroutes voor gevaarlijke stoffen over (spoor)wegen en vaarwegen is het wettelijk toetsingskader voor externe veiligheid bij ruimtelijke besluiten opgenomen in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Conform het Bevt moet er onderzoek plaatsvinden naar het groepsrisico wanneer een ontwikkeling zich binnen 200 meter van deze route plaatsvindt. De Rijksweg A7 is gelegen op minder dan 200 meter afstand van het plangebied. Hierdoor is nader onderzoek naar het groepsrisico noodzakelijk. Dit nader onderzoek is uitgevoer door Prevent. De notitie van 18 mei 2021 is bijgevoegd als bijlage bij dit bestemmingsplan (bijlage 3). In de notitie van Prevent is getoetst aan de vuistregels van het groepsrisico. Vervolgens is het groepsrisico berekend. Uit de brekening blijkt dat er geen sprake is van een significante toename van het groepsrisico (minder dan 10% toename) en dat het groepsrisico ruimschoots onder de oriëntatiewaarde blijft. Wel is in de notitie, vanwege art. 7 van het Bevt, ingegaan op:

  • 1. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp met gevaarlijke stoffen op de Rijksweg A7, en;
  • 2. voor zover het plan of de vergunning betrekking heeft op nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten: de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op de weg een ramp met gevaarlijke stoffen voordoet.

Rioolpersleiding
Ter plaatse van het plangebied is een rioolpersleiding aanwezig. In de anterieure overenkomst is gewaarborgd dat deze persleiding uiterlijk één maand nadat voorliggend bestemmingsplan onherroepelijk is geworden, wordt verlegd door de gemeente. De persleiding vormt hierdoor verder geen belemmering.

5.5.3 Conclusie

De wetgeving omtrent externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor het onderhavige bestemmingsplan .

5.6 Geluid

5.6.1 Wegverkeerslawaai
5.6.1.1 Beleidskader

Artikelen 76 en 74 van de Wet geluidhinder (hierna Wgh) schrijven voor dat in ruimtelijke plannen, die betrekking hebben op gronden die langs een verkeersweg gelegen zijn, onderzocht dient te worden of op de gevel van gebouwen de maximale toegestane geluidsbelasting niet wordt overschreden.

Langs alle wegen bevinden zich, als gevolg van de Wgh, geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De zonebreedte is afhankelijk van een binnen of buitenstedelijke ligging en de hoeveelheid rijstroken van de weg en wordt gemeten uit de rand van de weg. Een naast die rijstrook liggend fietspad ligt dus ook in die zone. Ook een vluchtstrook, niet zijde een rijstrook ligt in de zone. De ruimte boven en onder de weg behoort ook tot de zone.

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De voorkeursgrenswaarde mag in principe niet worden overschreden. Indien uit akoestisch onderzoek blijkt dat deze voorkeursgrenswaarde wel wordt overschreden, is onderzoek naar maatregelen gericht op het verminderen van de geluidsbelasting op de gevels van geluidgevoelige objecten noodzakelijk. Onderscheid wordt gemaakt in maatregelen aan de kant van de bron (bijvoorbeeld geluidsreducerend asfalt), maatregelen in het overdrachtsgebied (bijvoorbeeld geluidsschermen), maatregelen aan de kant van de geluidsontvanger (bijvoorbeeld geluidsdove gevels) of het vergroten van de afstand tussen de geluidsbron en de ontvanger.

Zijn maatregelen onvoldoende doeltreffend, dan wel ontmoeten deze maatregelen overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard, dan kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek tot vaststelling van (een) hogere waarde(n) worden ingediend bij burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend. Deze hogere grenswaarde mag, afhankelijk van de situatie, een bepaalde waarde niet te boven gaan (uiterste grenswaarde). De uiterste grenswaarde voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen langs bestaande wegen in binnenstedelijk gebied bedraagt 63 dB.

Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een snelheid lager dan 70 km/h geldt een aftrek van 5 dB. Voor wegen met een maximumsnelheid van 70 km/h of meer geldt een aftrek van 2 dB. Op alle in akoestische onderzoeken worden genoemde geluidsbelastingen is deze aftrek toegepast, tenzij anders vermeld

5.6.1.2 Analyse

Ten behoeve van het plan is door Het GeluidBuro een akoestisch onderzoek verricht naar de geluidsbelasting op de gevels van het nieuw te bouwen gebouw (Bijlage 4 Akoestisch onderzoek). Het plangebied is gelegen binnen de geluidszones van de ten noorden gelegen Wolgalaan en van de westelijk gelegen Rijksweg A7.

De geluidbelasting op alle gevels behalve de zuidgevel van de nieuw te bouwen appartementen ligt voor de Wolgalaan boven de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De hoogst optredende geluidbelasting bedraagt 58 dB inclusief de aftrek op de noordgevel. Voor de Rijksweg A7 ligt de geluidbelasting op de gevel voor alle waarneempunten boven de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Daarnaast ligt de geluidbelasting op de gevel ook voor een groot aantal waarneempunten boven de maximale ontheffingswaarde van 53 dB. De hoogst optredende geluidbelasting bedraagt 63 dB inclusief de aftrek op de naar de rijksweg toegewende westgevel. Een aanzienlijk deel van de appartementen moeten worden voorzien van dove gevels, omdat de geluidbelasting op de gevel vanwege de A7 boven de maximale ontheffingswaarde ligt. Door de verblijfsgebieden te laten grenzen aan de dicht te zetten loggia’s is het toch mogelijk om de verblijfsruimten te kunnen spuien. Ook ontstaan er door de dicht te zetten loggia’s geluidluwe gevels bij de appartementen, waardoor de akoestische kwaliteit van de appartementen verbeterd wordt.

5.6.1.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat voor diverse appartementen de maximale onthefingswaarde wordt overschreden. Hierdoor worden dove gevels gerealiseerd. Tevens blijkt dat hogere grenswaarden in het kader van de Wet geluidhinder nodig zijn. Ten behoeve van het plan zal een besluit Hogere waarden geluid worden vastgesteld. Geconcludeerd kan worden dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor het plan.

5.6.2 Spoorweglawaai
5.6.2.1 Beleidskader

Indien nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone van een spoorweg mogelijk worden gemaakt, moet onderzoek plaatsvinden naar de geluidsbelasting vanwege deze spoorweg. De zone is afgebeeld op de geluidkaart, te vinden op www.geluidregisterspoor.nl. Grondslag hiervoor is artikel 4.3 Besluit geluidhinder (Bgh).

Binnen deze zone gelden voorkeursgrenswaarden en maximale grenswaarden voor spoorweglawaai (art. 4.9 t/m 4.12 Bgh). Bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarden is vaststelling van een hogere waarde mogelijk, mits de maximale grenswaarde daarbij niet wordt overschreden (art. 4.10 t/m 4.12 Bgh). Hogere grenswaarden worden alleen verleend als maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.

5.6.2.2 Analyse

Het plangebied bevindt zich niet binnen de geluidszone van een spoorweg.

5.6.2.3 Conclusie

Er hoeft voor het onderhavige bestemmingsplan geen onderzoek gedaan te worden naar de invloed van spoorweglawaai.

5.7 Luchtkwaliteit

5.7.1 Beleidskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een uit een oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Op 15 november 2007 is wet- en regelgeving in werking getreden die tezamen bekend staat onder de naam 'Wet luchtkwaliteit'. Dit is echter geen formele benaming. Op basis van deze wetgeving kunnen ruimtelijk-economische initiatieven worden uitgevoerd als aan één of meer voorwaarden wordt voldaan:

  • grenswaarden niet worden overschreden, of;
  • de luchtkwaliteit per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft, of;
  • het initiatief niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit, of;
  • het initiatief is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

De kern van titel 5.2 van de Wet milieubeheer  (Wm) bestaat uit luchtkwaliteitseisen, gebaseerd op de Europese richtlijnen. Een overzicht van deze luchtkwaliteitseisen is te vinden in het Compendium voor de Leefomgeving. Verder bevat titel 5.2 van de Wm basisverplichtingen op grond van Europese richtlijnen, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Titel 5.2 van de Wm regelt het zogenaamde Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Daarbinnen werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.

Het uitgangspunt is dat de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden gehaald. In artikel 5.16 lid 1 van de Wm staat opgesomd wanneer een (luchtvervuilend) project toelaatbaar is. Dan moet aannemelijk worden gemaakt, dat het project aan één of een combinatie van de volgende voorwaarden voldoet:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
  • een project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit
  • een project draagt slechts 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging
  • een project is opgenomen in, of past binnen, het NSL of een regionaal programma van maatregelen.

Voor ruimtelijke projecten geldt uiteraard ook het principe van een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast kan de amvb Gevoelige bestemmingen relevant zijn.

Met het Besluit gevoelige bestemmingen van 1 december 2008, gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer, wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen'- zoals een school of een verzorgingstehuis- in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek noodzakelijk is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg.

Waar in de onderzoekszone de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen. Dit wordt bereikt door op een dergelijke plek de vestiging van bijvoorbeeld een school niet toe te staan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10% van het totale aantal blootgestelden toegestaan.

In het Besluit NIBM en de Regeling NIBM zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project niet in betekenende mate bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.

De definitie van 'niet in betekenende mate' is 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. De 3% komt overeen met 1,2 microgram/m3 (µg/m3). Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. De 3%-norm is in de Regeling NIBM uitgewerkt in concrete voorbeelden, waaronder:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij één ontsluitende weg en 3.000 woningen bij twee ontsluitende wegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij één ontsluitende weg en 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij twee ontsluitende wegen.
5.7.2 Analyse

De nsl-monitor is geraadpleegd om de achtergrondconcentraties ter plaatse van de projectlocatie te bepalen. De totale achtergrondconcentraties in 2020 ter plaatse van de projectlocatie van stikstofdioxide NO2 bedraagt 21,31 µg/m3, van fijnstof PM10 17,76 µg/m3 en van fijnstof PM2,5 10,24 µg/m3. De grenswaarde voor toetsing voor stikstofdioxide NO2 is 40 µg/m3, voor fijnstof PM10 is 40 µg/m3 en voor fijnstof PM2,5 is 25 µg/m3 de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie. Tevens kan geconcludeerd worden dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt, op grond van bovenstaande concrete voorbeelden.

5.7.3 Conclusie

Er hoeft voor het onderhavige bestemmingsplan geen onderzoek gedaan te worden naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit.

5.8 Milieuzonering

5.8.1 Beleidskader

Milieuzonering legt een relatie tussen de milieuaspecten van een bedrijf - geluid, geur, gevaar en stof - en de omgeving. Daarnaast is de mate waarin een bedrijfstype personen- of goederenverkeer genereert mede bepalend voor de mate van hinder, en dus voor de mogelijkheid tot vestiging of uitbreiding. Bij milieuzonering staan vier vragen centraal:

  • 1. Welke afstand is aanvaardbaar tussen nieuwe bedrijven en nieuwe woningen?
  • 2. Welke afstand is aanvaardbaar tussen nieuwe bedrijven en bestaande woningen?
  • 3. Welke afstand is aanvaardbaar tussen bestaande bedrijven en nieuwe woningen?
  • 4. Mag een concreet bedrijf zich op een bepaalde locatie vestigen?


Voor het opstellen van een milieuzonering hanteert de gemeente Purmerend de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009. Met behulp van richtafstanden wordt bepaald welke afstand aanvaardbaar is.

Om de toelaatbaarheid van de bedrijfsactiviteiten in dit bestemmingsplan vast te leggen is gebruikgemaakt van een milieuzonering. Een milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende worden gescheiden. De gehanteerde milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Een Staat van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. Deze Staat is overgenomen uit de eerdergenoemde VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.

Het plangebied ligt aan een hoofdinfrastructuur ( A7) en in de directe omgeving zijn onder andere kantoren, woningen en bedrijvigheid gelegen. Om overlast voor woningen als gevolg van de nabijheid van horeca te beperken, wordt in het bestemmingsplan "Weidevenne 2012" een horecazonering gehanteerd. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de Staat van Horeca-activiteiten. Aanwezige horecagelegenheden worden volgens deze staat ingeschaald. In Weidevenne zijn in principe alleen horecagelegenheden toegestaan in het winkelcentrum en in het recreatiegebied Purmerland. De toegestane horecagelegenheden hebben beperkte openingstijden ('s nachts gesloten) en een beperkte verkeersaantrekkende werking. Hierdoor is de invloed op de directe omgeving te verwaarlozen.

5.8.2 Analyse

In gebieden met functiemenging heeft men te maken met milieubelastende en milieugevoelige functies die op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd. Voor een dergelijk gebied wordt een specifieke Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging gehanteerd. Daarin zijn categorieën opgenomen die aangeven onder welke omstandigheden activiteiten inpasbaar zijn. Richtafstanden zijn niet van toepassing.

  • Categorie A bedrijven zijn toelaatbaar aanpandig aan woningen;
  • Categorie B bedrijven zijn toelaatbaar indien bouwkundig afgescheiden van woningen;
  • Categorie C bedrijven zijn toelaatbaar indien zij beschikken over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur.

Bedrijven in categorie C zijn toelaatbaar indien:

  • het gaat om kleinschalige, voornamelijk ambachtelijke bedrijvigheid;
  • de productie- en/ of laad- en loswerkzaamheden plaatsvinden in de dag- en avondperiode; en de activiteiten inclusief opslag hoofdzakelijk inpandig gescheiden.

Kantoren behoren tot categorie A zoals hierboven beschreven. De kantoorruimten op de begane grond zijn bouwkundig afgescheiden van de woningen en zijn derhalve inpasbaar. In de nabijheid van de projectlocatie zijn daarnaast geen bedrijven gevestigd die als gevolg van de realisatie van de woningen, kunnen worden belemmerd in hun bedrijfsvoering.

5.8.3 Conclusie

In het onderhavige bestemmingsplan speelt milieuzonering geen rol.

5.9 Natuurwaarden

5.9.1 Beleidskader

In ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat hoe de ontwikkelingen die hierin mogelijk worden gemaakt zich verhouden met de wet- en regelgeving op het gebied van gebieds- en soortenbescherming.

Wet Natuurbescherming

Sinds 1 januari 2017 geldt de Wet natuurbescherming. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Daarmee zijn gebiedsbescherming en soortbescherming bij elkaar gebracht in één Nederlandse wet.

Deze wet beschermt de van nature in Nederland in het wild voorkomende planten en dieren en hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen. De Wet Natuurbescherming wijkt in een aantal opzichten af van de Flora- en faunawet; de strekking is echter hetzelfde. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen). Net als in de Flora en faunawet is de Wet Natuurbescherming een zorgplicht opgenomen, een algemeen geldende fatsoensnorm voor de omgang met flora en fauna. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen zo weinig mogelijk nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben. De soortbeschermingsbepalingen uit de Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (VR) en Habitatrichtlijn (HR) zijn in de Wet Natuurbescherming geïmplementeerd: soorten en vegetatietypen waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, worden beschermd onder de nieuwe Wet Natuurbescherming. Ongeveer 200 soorten verliezen hun bescherming in vergelijking met de eerder vigerende Flora-en faunawet, voornamelijk soorten vaatplanten (muurplanten, orchideeën) en (zee)vissen. De bij de Flora en faunawet gehanteerde gedragscodes blijven bestaan, zij het dat de lijsten met beschermde soorten wijzigen en aangepast moeten worden. Voor soortbescherming in relatie tot ruimtelijke ingrepen is een aantal artikelen in de nieuwe Wet Natuurbescherming van belang:

  • Zorgbeginsel artikel 1.10 en 1.11: net als bij artikel 2 Ffwet is de intrinsieke waarde van soorten vastgesteld in een doelbepaling en geldt voor alle soorten, los van een beschermingsregime, een zorgplicht. Dit zorgbeginsel is vergelijkbaar met de zorgplicht in de Ffwet.
  • Actieve soortbescherming, artikel 1.12: provincies moeten verplicht beleid opstellen voor de bescherming van soorten, specifiek in hun eigen provincie. Dit beleid is nog in ontwikkeling en de inhoud is nog niet bekend.

In de Wet Natuurbescherming worden drie beschermingsregimes onderscheiden:

1. Soorten van Vogelrichtlijn:

Bescherming van alle in het wild levende volgens in de EU, beschreven in artikel 3.1-3.4 van de Wet Natuurbescherming. Dit beleid verandert deels t.o.v. de Ffwet. Hieronder valt ook het begrip "opzettelijk" is bij doden, vangen en verstoring van nesten etc. opgenomen. Hieronder valt ook het begrip voorwaardelijk opzet". De grote verandering is dat verstoring onder de nieuwe wet is toegestaan, mits de staat van instandhouding van de soort maar niet in het geding komt. Degene die de verstoring begaat, moet dan aantonen dat er geen verstoring van wezenlijke invloed is. Verstoren van broedende vogels (op nest) en eieren blijft verboden. De provincie kan hiervoor vrijstellingen maken en ontheffingen verlenen.

2. Soorten van Habitatrichtlijn:

Bescherming van dier- en plantensoorten in artikel 3.5-3.9:

  • A. die strikt beschermd zijn op grond van Habitatrichtlijn bijlage IV, Verdrag van Bern, bijlage I en II, Verdrag van Bonn bijlage I. In het geval van ontheffing of vrijstelling moet aan drie voorwaarden voldaan worden: dat er geen andere bevredigde oplossing bestaat, de handeling noodzakelijk is (diverse redenen mogelijk, waaronder die van groot openbaar belang met redenen van sociale en economische aard) en tot slot alleen wanneer er geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort in haar natuurlijke verspreidingsgebied.
  • B. die streng beschermd zijn op grond van Habitatrichtlijn bijlage V, Verdrag van Bern bijlage III, Verdrag van Bonn bijlage II. Hiervoor moeten maatregelen worden getroffen indien de gunstige staat van instandhouding in het geding is. In geval van ontheffing of vrijstelling moet alleen voldaan worden aan de eis dat de gunstige staat van instandhouding niet in het geding komt. Hiervoor zijn maatregelen verplicht. Ook hier is het opzetvereiste van toepassing, maar in tegenstelling tot vogels is er geen uitzondering dat 'verstoring toegestaan is zolang het niet van wezenlijke invloed is'. Via een AMvB kunnen nadere regels gesteld worden. De provincie kan vrijstellingen maken en ontheffingen verlenen, met in achtneming van de belangen.

3 Andere soorten:

Dit zijn de in de bijlage van artikel 3.10 van Wet Natuurbescherming genoemde soorten. In deze bijlage staan zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten. Onderdeel A bevat de fauna en onderdeel B de flora. Deze lijst is een nationale toevoeging en betreft soorten die in principe een landelijke achteruitgang kennen. In praktijk is deze bescherming lichter en verwacht wordt dat ontheffingen vrij gemakkelijk verkregen kunnen worden, aangezien er niet de zwaardere belangen gelden voor de soorten van de Europese richtlijnen. Ruimtelijke ontwikkeling is een geldig belang voor een ontheffing (artikel 3.10.2 onderdeel a). Opzettelijk verstoren in algemene zin, wordt voor deze groep niet genoemd als verbod. De provincies kunnen voor deze lijst vrijstellingsbesluiten maken. Op dit moment staan ook zeer algemene soorten op deze lijst; mogelijk zal er een vrijstellingsbesluit of AMvB opgesteld worden hoe hier mee om te gaan. De provincie Noord-Holland heeft nog geen lijst met vrijstellingsbesluiten gemaakt.

Provinciale Ecologische Hoofdstructuur

De Provinciale Ruimtelijke Verordening van de provincie Noord-Holland bepaalt dat een bestemmingsplan geen bestemmingen en regels bevat die omzetting naar de natuurfunctie onomkeerbaar belemmeren en de wezenlijke kenmerken en waarden van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS) en de ecologische verbindingszones significant kunnen aantasten. In Purmerend vallen alleen enkele delen van het Purmerbos en een stuk agrarische grond tegen Ilpendam aan, onder de PEHS. Ook ligt er langs de ringvaart van de Wijde Wormer, waar Weidevenne aan grenst, een ecologische verbindingszone. Het onderhavige project tast deze waarden niet aan.

5.9.2 Analyse

Soorten bescherming
Ten behoeve van het plan is middels de FloraFaunaCheck onderzoek gedaan naar flora en fauna. De resultaten van deze check zijn bijgevoegd als bijlage bij deze toelichting (Bijlage 5 Flora en fauna check). Resultaat is dat er geen beschermde soorten in het plangebied te verwachten of aanwezig zijn. Het te realiseren gebouw wordt in de noord- en oostgevel voorzien van meerdere kasten voor vogels en vleermuizen.


Gebiedsbescherming
Op circa 800 meter van het plangebied is het meest nabij gelegen NNN-gebied gelegen. Op circa 3,0 kilometer is het Natura 2000-gebied 'Wormer- en Jisperveld & Kalver polder' gelegen en op circa 3,3 kilometer ligt 'Polder Zeevang'.

Figuur 5.2: ligging projectgebied ten opzichte van NNN en Natura 2000-gebieden

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPRotterdamh2021-on01_0014.png"

Met inachtneming van uitspraak ECLI:NL:RVS:2019:1603 van Raad van State d.d. 29 mei 2019, is het Programma Aanpak Stikstofdepositie (PAS) onverbindend verklaard. In het verlengde hiervan heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op 16 september 2019 een herziene rekentool 'Aerius Calculator' beschikbaar gesteld. In de berekening wordt de projectbijdrage door Aerius op concrete rekenpunten exact berekend, waarbij ook vegetaties of Natura 2000- gebieden op meer dan 3 km afstand betrokken worden. De depositie op de meest nabijgelegen 'stikstofgevoelige habitattypen' (zoals gedefinieerd in Aerius) wordt doorgerekend om te onderzoeken of deze hoger is dan 0,00 mol/ha/jr.

Ten behoeve van het plan is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd voor de aanleg- en gebruiksfase (Bijlage 6 Stikstofdepositieberekening). Op basis hiervan kan geconcludeerd dat er geen rekenresultaten optreden hoger dan 0,00 mol/ha/jr.

5.9.3 Conclusie

Het project heeft geen invloed op de in de nabijheid van Purmerend gelegen Natura 2000-gebieden. Voor onderhavige bestemmingsplan hoeft verder geen onderzoek gedaan te worden naar de invloed op flora en fauna.

5.10 Verkeer en parkeren

5.10.1 Beleidskader

Het onderhavige ruimtelijke plan heeft invloed op het omliggende wegennetwerk. Het plan genereert verkeer en een parkeerbehoefte. De ontwikkeling mag het omliggende wegennetwerk niet onevenredig nadelig beïnvloeden. Daarnaast dient het plan een parkeeroplossing te bieden.

Verkeersgeneratie

Voor de berekening van de huidige verkeersgeneratie en de toekomstige verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van de CROW-publicatie 381 “Toekomstbestendig parkeren” (dit betreffen kencijfers voor parkeren en verkeersgeneratie). Voor het bepalen van de verkeersgeneratie van een bouwplan is bepalend 1) wat voor een gemeente (zeer sterk, sterk, matig, weinig, niet stedelijk) het betreft en 2) in welk gebied (centrum, schil centrum, rest bebouwde kom, buitengebied) het bouwplan gerealiseerd wordt. De gemeente Purmerend is een 'sterk stedelijke' gemeente en het plangebied is gelegen in 'rest bebouwde kom'.

In de huidige (planologische) situatie zijn op kavel 8 kantoren mogelijk met een maximum bruto bedrijfsvloeroppervlakte van 840 m². Voor 840 m² kantoor (zonder baliefunctie) geldt een minimale verkeersgeneratie van 40 en een maximale verkeersgeneratie van 55.

Voor de toekomstige functie (kantoor zonder baliefunctie van 285 m² en 19 appartementen) geldt een minimale verkeersgeneratie van 109 en een maximale verkeersgeneratie van 136. De verkeersgeneratie neemt dus toe in de toekomstige situatie. De verwachting is dat deze toename goed opgevangen kan worden op de bestaande wegenstructuur.

Ontsluiting

De ontsluiting verloopt via de Wolgalaan. Middels de Oude Provincialeweg is de A7 bereikbaar. Op circa 150 meter loopafstand is de bushalte 'Vuurtorengracht, Purmerend' gelegen. De projectlocatie is derhalve goed bereikbaar.

Parkeren

De parkeerbehoefte van het onderhavige plan is berekend aan de hand van de Nota Parkeernormen 2016 (vastgesteld op 26 mei 2016).

5.10.2 Analyse

Met de totstandkoming van bestemmingsplan "Weidevenne 2012" is voor kavel 7 en 8 gezamenlijk rekening gehouden met een parkeerbehoefte van 26,2. Hierbij is uitgegaan van een 840 m2 bvo kantoor (zonder baliefunctie) voor kavel 8. Ten aanzien van kavel 7 is een maximum bruto bedrijfsvloeroppervlakte van 750 m² opgenomen.

Bestemmingsplan 2012    
  functie   parkeernorm 'rest bebouwde kom'   oorspronkelijke parkeervraag  
kavel 8   840 m2 bvo kantoor zonder baliefunctie   1,65 per 100m2bvo    
kavel 7   750 m2 bvo kantoor zonder baliefunctie   1,65 per 100m2bvo    
Totaal   1590 m2 bvo kantoor zonder baliefunctie   1,65 per 100m2bvo   26,2  

De functie an kavel 8 verandert en voorziet in de toekomstige situatie in kantoor zonder baliefunctie van 285 m2 en 18 gestapelde woningen met een oppervlakte tussen de 65-120 m2 (tussen de 67 en 114 m2) en één gestapelde woning 40-65 m2 (63,5 m2) en is gelegen binnen het gebied 'rest bebouwde kom' zoals opgenomen in de Nota Parkeernormen.

Door het gewijzigde programma van kavel 8 neemt de gezamenlijke parkeerbehoefte van kavel 7 en 8 toe. Gebruikelijk bij de berekening van de parkeerbehoefte is dat uitgegaan wordt van dubbel gebruik van parkeerplaatsen. Onder dubbel of meervoudig gebruik wordt verstaan dat meerdere functies op verschillende momenten gebruik kunnen maken van dezelfde parkeerplaatsen. Bij woningen is de behoefte aan parkeercapaciteit bijvoorbeeld 's avonds en 's nachts het grootst; bij een kantoor zal die behoefte vooral overdag zijn. Deze functies kunnen dus gebruik maken van dezelfde parkeerplaatsen. Conform de Nota Parkeernormen worden de CROW aanwezigheidspercentages toegepast bij de berekening van dubbel gebruik.

Huidig plan    
  functie   parkeernorm 'rest bebouwde kom'   normatief   dubbel gebruik  
kavel 8   285 m2 kantoor zonder baliefunctie   1,65 per 100m2bvo   4.7    
  18 gestapelde woningen 65-120   1,7 per woning   30,6    
  1 gestapelde woning 40-65   1,5 per woning   1,5    
kavel 7   750 m2 bvo kantoor zonder baliefunctie   1,65 per 100m2bvo   12.3    
Totale parkeervraag inclusief dubbelgebruik         31,4  

Uitgaande van dubbel gebruik is de parkeervraag het hoogst op werkdagmiddag met 31,4 parkeerplekken (zie figuur 1) en vormt dan ook de nieuwe parkeereis. De parkeerbehoefte is ten opzichte van het oorspronkelijke plan hierdoor toegenomen met afgerond 6 parkeerplaatsen. Dit aantal parkeerplaatsen zal dan ook aangelegd worden in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.BPRotterdamh2021-on01_0015.png"

Berekening dubbelgebruik.

5.10.3 Conclusie

Ten opzichte van de huidige planologische mogelijkheden neemt de verkeersgeneratie toe. De verwachting is echter dat deze toename goed opgevangen kan worden binnen de bestaande wegenstructuur. Voor wat betreft de parkeerbehoefte geldt dat deze toeneemt met 6 parkeerplaatsen. Deze parkeerplaatsen worden in het plangebied aangelegd.

5.11 Water

5.11.1 Beleidskader

Nota Waterbeleid 21e eeuw

Op basis van beleid dat voortkomt uit de nota 'Waterbeleid 21e eeuw' is een watertoetsproces ingesteld bij de ruimtelijke planvorming. Het watertoetsproces heeft tot doel om elkaar vroegtijdig te informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van het belang van water en dit in ruimtelijke plannen gestalte te geven. Een watertoetsproces leidt onder andere tot een waterparagraaf in het plan. De diepgang van de watertoets en de inhoud van de waterparagraaf kan verschillen naar de aard van de planvorming. De watertoets moet er voor gaan zorgen dat er bij de inrichting van ons land bewust rekening wordt gehouden met water. De waterbeheerder en initiatiefnemer nemen daarvoor samen de waterhuishoudkundige doelstellingen zichtbaar en evenwichtig mee bij alle ruimtelijke plannen of ingrepen.

Naast de in de toelichting genoemde Watertoets is er in de Nota 'Waterbeleid 21e eeuw' (Commissie Tielrooij, 2000) het principe van 'Vasthouden - Bergen - Afvoeren' als ordeningsprincipes geïntroduceerd. Dit is bedoeld om het watersysteem op een duurzame en robuuste manier in te richten, teneinde de burgers een prettige en veilige leefomgeving te bieden.

Nationale Waterplan 2016-2021
In het Nationale Waterplan staan vijf ambities centraal. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door onze veiligheidsnormen tegen overstroming te vernieuwen. Het kabinet kiest voor een grotere inzet op verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics). Dit zorgt er voor dat de Nederlandse wateren schoon en gezond zijn en er genoeg zoet water is. Verder wil het kabinet dat Nederland klimaatbestendig en waterrobuust wordt ingericht, dat Nederland een gidsland is en blijft voor watermanagement en -innovaties. Dat is gunstig voor onze economie en ons verdienvermogen. Tot slot wil het kabinet dat Nederlanders waterbewust leven. Deze ambities moeten gezamenlijk ingevuld worden door iedereen die werkt aan de ruimtelijke inrichting van Nederland: alle overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen. Water en ruimtelijke ordening zijn dus steeds meer met elkaar verweven. In het verleden werd water vooral geplooid naar de wensen van inrichters en gebruikers. Steeds vaker verschijnt waterproblematiek in de actualiteit.

De hoogwatersituaties van de afgelopen jaren, maar ook verdrogingsverschijnselen, hebben aangetoond dat water een belangrijk aspect is bij ruimtelijke ordening. Daarom moet men water beter inbedden in ruimtelijke plannen. Ook vraagt klimaatverandering om ruimtelijke aanpassingen. Denk hierbij aan zeespiegelstijging, hogere afvoeren van rivieren en hevige regenbuien en perioden van droogte. Het wateraspect moet men zo vroeg mogelijk betrekken bij ruimtelijke planvorming.

In structuurvisies en bestemmingsplannen staat de wettelijke verplichting om de gevolgen voor water af te wegen via de watertoets. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moeten planners rekening houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Het proces van de watertoets voorziet erin dat rekening wordt gehouden met de eisen zoals die vanuit het waterbeheer worden gesteld. Dit is niet alleen van belang voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem. Het is ook belangrijk om zoveel mogelijk te voorkomen dat er problemen met water ontstaan nadat men heeft gebouwd. Tenslotte moet men in de waterparagraaf van zowel structuurvisies, bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen verantwoorden hoe het plan rekening houdt met: waterkwantiteit, waterkwaliteit, oppervlaktewater, grondwater, afvalwater en de landschappelijke aspecten van water.

Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.
aarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

5.11.2 Analyse

Voor het plan is in het kader van de watertoets advies aangevraagd aan het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Het advies is als bijlage opgenomen bij dit bestemmingsplan (Bijlage 7 Watertoets Rotterdamhaven kavel 8). Ten westen van het plangebied is een watergang gelegen met bijbehorende beschermingszone. Deze watergang staat via een duiker in verbinding met de watergang aan de overzijde van de Wolgalaan/ Point Neuf. Binnen de beschermingszone van de watergang vinden geen werkzaamheden plaats noch worden er wijzigingen in het oppervlaktewatersysteem aangebracht.

In verband met de waterkwaliteit wordt bij de bouwwerkzaamheden van het pand geen uitloogbare materialen toegepast die in contact kunnen komen met het hemelwater. Het aantal m² verharding neemt als gevolg van het plan toe met 421 m2. Aangezien dit een dermate klein gevolg heeft voor de waterhuishoudkundige situatie hoeven er geen compenserende maatregelen uitgevoerd te worden.

In het plan wordt een gescheiden riolering aangelegd, waarbij het hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering.

5.11.3 Conclusie

Het aspect water vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.12 Milieu-effectrapportage

5.12.1 Beleidskader

Voor bepaalde grootschalige ontwikkelingen op het gebied van woningen, bedrijvigheid en infrastructuur dient op grond van het Besluit milieu-effectrapportage 1994 een milieu-effectrapportage (mer) opgesteld te worden. Hierin moet worden aangegeven wat de gevolgen zijn van de ontwikkelingen voor het milieu. In het Besluit mer is aangegeven in welke gevallen er onderzoek gedaan moet worden. Afhankelijk van de grootte van het project zijn er drie mogelijkheden:

  • 1. bij een project dat voorkomt in onderdeel C van de bijlage van het Besluit mer en boven de daar genoemde drempelwaarden uitkomt, geldt een directe mer-plicht. In dat geval dient een mer opgesteld te worden. Dit geldt ook voor een project die onder de drempelwaarden genoemd in onderdeel C blijft, maar boven de drempelwaarden die in onderdeel D gegeven worden ligt en waarvoor een (kaderstellend) bestemmingsplan opgesteld wordt.
  • 2. indien er geen directe mer-plicht geldt, kan er wel een vormvrije mer-beoordelingsplicht gelden. Dit geldt voor projecten die in onderdeel D genoemd worden en niet boven onder de drempelwaarde uitkomen. Hierbij moet worden onderzocht of er sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Er gelden geen vormvereisten, maar wel inhoudelijke vereisten: de criteria uit bijlage III van de Europese richtlijn moeten in acht worden genomen. Als de uitkomst is dat het uitgesloten is dat er belangrijke gevolgen voor het milieu zijn, dan dit moet in de toelichting van het bestemmingsplan worden gemotiveerd. Zijn belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet uitgesloten, dan geldt een mer -plicht.
5.12.2 Analyse

De voorgenomen activiteit is niet opgenomen in onderdeel C van het Besluit mer en is daarom niet aan te merken als een activiteit waarvoor een directe m.e.r.-plicht bestaat. Het is wel opgenomen in onderdeel D (categorie D.11.2) van bijlage II van het Besluit mer De activiteit betreft een stedelijk ontwikkelingsproject, maar het valt onder de drempelwaarden die hier genoemd worden.

  Activiteiten   Gevallen   Besluit  
D.11.2   De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.   In gevallen waarin de activiteit betrekking
heeft op:
1: een oppervlakte van 100 hectare of meer,
2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of
meer woningen omvat, of
3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000
m2 of meer.  
De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening --> het
bestemmingsplan  

Dit betekent dat het verplicht is een vormvrije mer-beoordelingsplicht uit te voeren. De inhoudelijke vereisten voor deze beoordeling staan benoemd in bijlage III van de Europese richtlijn mer. Hierin staat dat de voorgenomen activiteiten aan de volgende drie aspecten moeten worden getoetst:

1. kenmerken van het project;

2. plaats van het project;

3. kenmerken van het potentiële effect.

De initiatiefnemer heeft een aanmeldnotitie (Bijlage 8 Vormvrije mer) opgesteld waarin deze aspecten aan de orde komen. Uitkomst van de aanmeldnotitie is dat belangrijke nadelige gevolgen in het kader van het Besluit m.e.r. voor het milieu niet te verwachten zijn (zie tevens de in deze toelichting beschreven milieu-aspecten). Het bevoegd gezag zal hierover een besluit nemen.

5.12.3 Conclusie

Gezien de kenmerken van de potentiële effecten van het voornemen in combinatie met de kenmerken/gevoeligheid van de omgeving waarin deze optreden, is de impact van het plan op het milieu gering te noemen. Het is dus niet noodzakelijk om een mer op te starten.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

De gemeente mag op basis van de Wet ruimtelijke ordening alleen meewerken aan planontwikkelingen die haalbaar en uitvoerbaar zijn. Ingevolge artikel 3.1.6 Bro dient de toelichting van een bestemmingsplan inzichten te bevatten over de uitvoerbaarheid van een plan.

6.1 Privaatrechtelijke uitvoerbaarheid

Er zijn geen privaatrechtelijke belemmeringen op het pand gevestigd. Er is een anterieure overeenkomst gesloten tussen initatiefnemer en gemeente. Middels deze overeenkomst is initatiefnemer eigenaar geworden van de gronden.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten waneer de bouw daarvan planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld. De kosten van het project worden gedragen door initiatiefnemer. Deze heeft voldoende budget beschikbaar om het project te realiseren. Vanwege de behoefte aan woningen en kantoorruimte is de verwachting dat de ontwikkeling rendabel zal zijn. Voor dit project is een grondexploitatie vastgesteld en er is sprake van gronduitgifte door de gemeente. Daarmee is het kostenverhaal onderdeel van de gevraagde grondprijs en is een anterieure overeenkomst niet nodig.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.3.1 Algemeen

In deze paragraaf wordt ingegaan op het draagvlak dat in de maatschappij en bij andere (overheids-) instanties leeft voor de ontwikkeling. Het moet aannemelijk zijn dat er voldoende draagvlak is, waarbij opgemerkt wordt dat het is niet mogelijk is iedereen tevreden te stemmen. Bij het tegen elkaar afwegen van de diverse belangen kan het altijd mogelijk zijn dat aan één belang minder gewicht wordt toegekend dan het andere.

6.3.2 Overleg ingevolge artikel 3.1.1 Bro

Het concept ontwerp-bestemmingsplan is op grond van artikel 3.1.1 Bro naar het hoogheemraadschap en de Veiligheidsregio opgestuurd, omdat de belangen van de overige instanties niet in het geding zijn. Het hoogheemraadschap heeft gereageerd en aangegeven akkoord te zijn met het planvoorstel. Er is slechts in zeer beperkte mate sprake van een toename van verharding. Omdat dit een klein gevolg heeft voor de waterhuishoudkundige situatie hoeven er geen compenserende maatregelen getroffen te worden. In het plan wordt een gescheiden riolering aangelegd, waarbij het hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering. Dit komt overeen met de basisdoelstelling van het hoogheemraadschap om het hemelwater van nieuwe oppervlakken zoveel mogelijk te scheiden van het afvalwater.

Ook de Veiligheidsregio heeft gereageerd vanwege het aspect externe veiligheid. Het door hun uitgebrachte advies is toegevoegd als bijlage (Bijlage 10 Advies VrZW). De uitkomst van dit advies met eventuele maatregelen wordt hierna beschreven. Het appartementsgebouw is vanaf twee zijden bereikbaar. Bij de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen of het inrichtingsplan van het gebied zal het aspect primaire bluswatervoorziening nader worden beschouwd. De vluchtweg voor de bewoners van de verdiepingen loopt via een interne verkeersruimten die uitkomt op de Wolgalaan. De appartementen zullen daarnaast worden voorzien van een ventilatiesysteem welke is uit te schakelen.

6.3.3 Inspraak ingevolge Algemene inspraakverordening gemeente Purmerend

De Algemene Inspraakverordening van de gemeente Purmerend bepaalt dat elk bestuursorgaan ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden kan besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het onderhavige geval is het project van zodanige omvang en aard dat besloten is om af te zien van de procedure op grond van de inspraakverordening.

6.3.4 Communicatie

Op 10 mei 2021 er door de ontwikkelaar een brief gestuurd aan:

  • Aan de bewoners van: Rotterdamhaven 27 t/m 107
  • Aan de Eigenaar: Rotterdamhaven 27 t/m 107
  • Aan de eigenaar/gebruiker van: Helsinkihaven 3, Antwerpenhaven 100, Antwerpenhaven 101, Oslohaven 7a, Oslohaven 7b.

In navolging hierop is op 20 mei 2021 door de ontwikkelaar, gemeente Purmerend en de architect een avond georganiseerd waar de omwonenden en de gebruikers van de omliggende percelen de plannen konden inzien. Vanwege de maatregelen door de COVID-19 protocollen was een inloopavond niet gewenst en is dit digitaal georganiseerd.

Tijdens de avond hebben de bezoekers gelegenheid gekregen om vragen te stellen, uitleg hierover te verkrijgen en hun mening op te schrijven. Het verslag is als bijlage opgenomen (Bijlage 9 Verslag informatieavond)

6.3.5 Overleg ingevolge artikel 3.8 Wro

Artikel 3:8 Wro bepaalt dat op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Deze afdeling bevat bepalingen rond de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Het ontwerp van dit bestemmingsplan heeft ter inzage gelegen van xxxx tot en met xxxx. Het ontwerpbestemmingsplan is tevens digitaal beschikbaar gesteld via de landelijke voorziening op www.ruimtelijkeplannen.nl. Gedurende de periode van ter inzage ligging is een ieder in de gelegenheid gesteld (schriftelijk of mondeling) zienswijzen omtrent de ontwerpbesluiten naar voren te brengen. Hiervan is melding gemaakt door middel van voorafgaande kennisgeving in de rubriek officiële mededelingen zoals gepubliceerd in het Purmerends Nieuwsblad en in het Gemeenteblad, beiden op xxxx. De kennisgeving heeft ook op de gemeentelijke website gestaan.

Een aantal personen heeft een zienswijze ingediend. In de nota van zienswijzen, behorende bij het raadsbesluit, wordt op deze zienswijzen ingegaan. Deze hebben **wel/niet** geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan:

Hoofdstuk 7 Juridische planbeschrijving

Dit hoofdstuk bevat de toelichting op de gekozen planvorm, die van een gedetailleerd bestemmingsplan. Tevens geeft het inzicht in de overwegingen die aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen.

7.1 Planvorm

Het onderhavige plan voorziet in een actueel en adequaat juridisch kader voor ontwikkeling en beheer van het plangebied. Het is een plan op basis van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening, opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).

Gezien het gewenste behoud van de ruimtelijke en functionele structuur en de beperkte mate van ontwikkeling is gekozen voor een gedetailleerde planvorm. Deze planvorm maakt het mogelijk alle aanwezige functies in het plangebied te voorzien van een gedetailleerde bestemmingsregeling waardoor de ruimtelijke kwaliteit in het gebied als zodanig kan worden beheerd en behouden.

Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het direct mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen) te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied gegeven zijn. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft omtrent de in acht te nemen horizontale en verticale maten. In de bijbehorende regels zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de gebruiksbepalingen alsmede de eventuele afwijkingsmogelijkheden te vinden.

Voor een goede ruimtelijke ordening is het noodzakelijk dat de in het bestemmingsplan gestelde regels zodanig zijn opgesteld dat deze (goed) te handhaven zijn. Het gemeentebestuur is van oordeel dat de regels in het onderhavige plan voldoen aan deze eis.

7.2 Bestemmingsregeling

Artikel 3 Groen

De voor groen aangewezen gronden zijn bestemd voor groen, water, bermen, bermsloten en alle daarbij behorende voorzieningen. Voorts is parkeren toegestaan met ten hoogste een oppervlakte van maximaal 350 m2.

Artikel 4 Verkeer - 2

De bestemming 'Verkeer -2' wordt toegekend aan wegen met een verkeers- of verblijfsfunctie. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan, zoals parkeren. Deze bestemming is opgenomen om te duiden hoe het plangebied ontsloten wordt.

Artikel 5 Wonen

Dit artikel regelt de zgn. woonbestemming binnen het plangebied en geeft daarbij invulling aan de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het bestemmingsvlak "Wonen". Aan-huis-verbonden beroepen, (kleinschalige) bedrijvigheid zijn toegestaan, zolang de woonfunctie in overwegende mate aanwezig blijft en er geen onevenredige hinder voor de omgeving optreedt. Uitsluitend op de begane grond zijn kantoren toegestaan. Dit artikel impliceert verder de maximaal toegestane bouwhoogte, zoals nader op de verbeelding vermeld. Als gevolg van de geluidsbelastingen worden dove gevels gerealiseerd.

Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Het doel van deze bepaling is te voorkomen dat grond die al in aanmerking is genomen of betrokken is bij het verlenen van een vergunning niet nog een keer wordt betrokken bij een aanvraag om omgevingsvergunning. Hierdoor wordt voorkomen dat met gebruikmaking van privaatrechtelijke overeenkomsten, de publiekrechtelijke regels worden ondergraven.

Artikel 7 Algemene bouwregels

In dit artikel worden regels gegeven voor bouwwerken die op twee of meer bestemmingen van toepassing zijn.

7.4 Ondergronds bouwen

De regels die van toepassing zijn op bovengrondse bouw zijn ook van toepassing op ondergrondse bouw. Het onderhavige bestemmingsplan verbindt daar de regel aan dat qua diepte ondergrondse bouw beperkt moet blijven tot ten hoogste één bouwlaag.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksbepaling is opgenomen wat onder verboden gebruik van de gronden wordt verstaan. Bij het bouwen of aanleggen van een nieuwe functie of voorziening moet in principe op eigen terrein gezorgd worden voor voldoende parkeerplaatsen. Hiervoor wordt verwezen naar de in mei 2016 vastgestelde Nota Parkeernormen gemeente Purmerend 2016. In onderhavig plan is in paragraaf 5.10 Verkeer en parkeren en een onderbouwing gegeven van de parkeerbehoefte van voorliggend plan.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

Dit artikel geeft een regeling voor het geval dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.

Artikel 10 Overgangsrecht

Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit in werking treedt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit in werking treedt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.