Plan: | Wagenweg 9 - 2019 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0439.BPWAGENWEG92019-on01 |
Onderhavig bestemmingsplan heeft betrekking op het perceel aan de Wagenweg 9 te Purmerend. Hier wordt de nieuwbouw van woningen met bijbehorende parkeervoorzieningen en horeca voorzien.
Het project past niet binnen het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Overwhere-Zuid 2012". In paragraaf 1.3 wordt hierop verder ingegaan. Het onderhavige bestemmingsplan geeft een planologisch kader - bouw- en gebruiksregels - waarbinnen het nieuwbouwproject planologisch mogelijk wordt gemaakt.
Het projectgebied is gelegen aan de Wagenweg 9 te Purmerend. De projectlocatie bevindt zich aan de westrand van het bedrijventerrein Wagenweg, bij de kruising van de Wagenweg en de Hoornselaan. Ten (zuid)westen loopt de Where. In volgende afbeelding is de ligging en begrenzing van de projectlocatie weergegeven.
Afbeelding: ligging en begrenzing plangebied
Op het plangebied geldt tot op het moment van inwerkingtreding van het onderhavige bestemmingsplan het bestemmingsplan 'Overwhere-Zuid 2012', vastgesteld op 27 juni 2013.
De gronden van het onderhavige plangebied zijn in dat plan bestemd voor 'Bedrijf' en 'Groen'. Daarnaast gelden ter plaatse de dubbelbestemmingen 'Waterstaat – Waterkering' en 'Waarde – Archeologie 1'. Ten slotte ligt over de locatie de gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone – LPG'. De gebiedsaanduiding wordt verwijderd met toepassing van de in het bestemmingsplan 'Overwhere-Zuid 2012' opgenomen wijzigingsbevoegdheid.
Bedrijf
De gronden met de bestemming 'Bedrijf' zijn ter plaatse van de onderhavige locatie bestemd voor bedrijven uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten bedrijventerreinen, één bedrijfswoning en bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, fiets- en voetpaden, nutsvoorzieningen en water.
Gebouwen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan met een maximum bouwhoogte van 8 meter. Van het terrein mag maximaal 50% bebouwd worden.
Voor de bedrijfswoning geldt, datde inhoud van een bedrijfswoning niet meer dan 400 m3 en, voorzover een bedrijfswoning vrijstaand wordt gebouwd, de goothoogte niet meer dan 5,5 meter en de nokhoogte niet meer dan 8 meter mag bedragen. De oppervlakte van bij een bedrijfswoning behorende bouwwerken mag niet meer dan 25 m2, de goothoogte van enig gebouw niet meer dan 3 meter en de nokhoogte niet meer dan 4 meter mag bedragen.
Groen
Betreffende gronden zijn bestemd voor groen, water, speelvoorzieningen, bermen, bermsloten en voet- en fietspaden en (ontsluitings)wegen. Gebouwen zijn hier niet toegestaan, behalve voor openbare toiletvoorzieningen en nutsvoorzieningen.
Dubbelbestemmingen Waterstaat –Waterkering en Waarde – Archeologie 1
De gehele projectlocatie is voorzien van beide dubbelbestemmingen. Hierdoor worden de aanwezige waterkering en de eventueel aanwezige archeologische waarden in het gebied beschermd.
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van het project. Hoofdstuk 3 geeft een samenvatting van het relevante actuele beleidskader. Hoofdstuk 4 bevat een omgevingsanalyse waarin wordt nagegaan welke functies en bouwwerken zich voorafgaand aan vaststelling van het bestemmingsplan in het plangebied bevinden en in hoeverre het nieuwe project hierin past. In hoofdstuk 6 worden de relevante randvoorwaarden en omgevingsaspecten behandeld. In hoofdstuk 7 wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de gedachten die ten grondslag liggen aan de juridische regeling zoals deze op de plankaart en in de voorschriften is opgenomen. Ten slotte wordt in de hoofdstukken 8 en 9 ingegaan op de uitvoerbaarheid en de inspraak en het overleg.
Het doel is om de huidige bebouwing binnen het plangebied te slopen en te vervangen door nieuwbouw. Hierbij zal de functie van bedrijf naar wonen met parkeren en horeca worden veranderd. Ook de omvang van de bebouwing zal veranderen. De huidige bebouwing is 8 meter. De nieuwbouw wordt maximaal 45 meter hoog.
Afbeelding: huidige bebouwing projectlocatie
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet dus in een nieuwe bestemming met nieuwe functies en een verruiming van de bebouwingsmogelijkheden (zie verder paragraaf 4.2).
Het kader voor een bestemmingsplan wordt gevormd door diverse nationale, provinciale, regionale, en (deel)gemeentelijke nota's. Dit beleid stelt planologische en bestuurlijke beleidskaders (randvoorwaarden) aan de ruimtelijke (on)mogelijkheden voor het plangebied waarmee rekening moet worden gehouden. In dit hoofdstuk wordt voor het plangebied het relevante algemene beleid beknopt samengevat.
Het rijk heeft het beleid inzake de ruimtelijke inrichting en het mobiliteitsbeleid van Nederland tot 2040 vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze visie is vastgesteld op 13 maart 2012.
De regering maakt ruimte voor groei en beweging en kiest ervoor de invulling van het ruimtelijk beleid voor een belangrijk deel over te laten aan provincies en gemeenten. Daardoor kan het Rijk zich richten op het behartigen van belangen die van nationale en internationale betekenis zijn. De minister vermindert stevig het aantal procedures en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten. De ruimtelijke ordening wordt zo dicht mogelijk bij diegene die
het aangaat gebracht (burgers en bedrijven) en er wordt meer overgelaten aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…'). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving. Daarbij verwacht het Rijk dat medeoverheden zich eveneens inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving. De gemeente is de overheid die het dichtst bij de burger staat en zorg draagt voor een veilige en leefbare woon- en werkomgeving. In het ruimtelijk domein gaat het om de ruimtelijke ontwikkeling van stad en platteland in brede zin, waarbij onder meer belangen ten aanzien van mobiliteit, milieu, natuur, water, economie en wonen worden afgewogen. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028) en verbindt hier dertien nationale belangen aan.
De drie hoofddoelstellingen van het Rijk zijn:
1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
2. het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Voor wat betreft nationale belangen ligt de nadruk op het verbeteren van milieukwaliteit en bereikbaarheid om zo de drie hoofddoelstellingen te dienen. De nationale belangen verzetten zich niet tegen de voorziene bouw van woningen met parkeervoorzieningen en beperkte horeca. Bovendien wordt de woningbehoefte in de regio Noordwest-Nederland, waar Purmerend in valt, en specifiek in en rond Amsterdam in de SVIR benadrukt. Het ontwikkelen van extra woonruimte in Purmerend past dan ook goed in het beleid zoals uiteengezet in de SVIR.
Purmerend maakt onderdeel uit van 'Metropoolregio Amsterdam'. Dit is een (informeel) samenwerkingsverband van lokale en provinciale overheden in de noodvleugel van de Randstad. De door het Rijk en regio geformuleerde opgaven binnen deze regio zijn neergelegd in de 'Gebiedsagenda Noordwest Nederland' en richten zich o.a. op het verbeteren van de bereikbaarheid en het opvangen van de woningbehoefte (verstedelijkingsafspraken). De afspraken over de regionale en rijksinvesteringen op het gebied van een toekomstige ruimtelijke inrichting worden vastgelegd in het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT).
Het bepaalde in dit bestemmingsplan is in lijn met het gestelde in de structuurvisie.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid zoals dat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vastgelegd. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Voor Purmerend hebben deze regels geen gevolgen.
Op 1 juli 2017 is het besluit tot wijziging van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden. Het betreft een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking (duurzaamheidsladder).
De laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De behoefte aan deze stedelijke ontwikkeling moet dan worden aangetoond. De behoefte is het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, looptijd bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit). De uitkomst van de beoordeling van de behoefte moet in de plantoelichting worden vermeld. Voor uitwerkings- en wijzigingsplannen kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering van deze behoefte wordt doorgeschoven naar de toelichting behorende bij het uitwerkings- of wijzigingsplan.
Als stedelijke ontwikkeling wordt bedoeld: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
In het Bro is geen ondergrens voor een minimale omvang vastgelegd van wat een stedelijke ontwikkeling is. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724) dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor overige stedelijke functies wordt gesteld dat 'in beginsel' geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m² bedraagt.
Uitgangspunt is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte en het tegengaan van overprogrammering en de negatieve ruimtelijke gevolgen van leegstand. In het geval in het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, bevat de toelichting een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. De motivering van de behoefte aan die ontwikkeling dient in het licht te worden geplaatst van een goede ruimtelijke ordening en dient zich te richten op het motiveren van de behoefte aan die ontwikkeling met het oog op het tegengaan van ongewenste leegstand en het stimuleren van zorgvuldig ruimtegebruik. De behoefte wordt onderbouwd en afgewogen op het niveau van het verzorgingsgebied van de ontwikkeling. Dit betekent dat de aard en omvang van de ontwikkeling bepalend zijn voor de reikwijdte van de beschrijving van en het overleg over de behoefte, waarvan de resultaten ook zijn opgenomen in de beschrijving.
Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 69 appartementen, parkeervoorzieningen en horeca. Daarom is hier sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, in de zin van artikel 3.1.6 Bro.
De voorgenomen ontwikkeling betreft een ontwikkeling van woningen met bijbehorende parkeervoorzieningen en beperkte horeca.
Woningen
De gemeente Purmerend is opgenomen in het Regionaal Actieprogramma Wonen 2016 - 2020 (RAP) van de Stadsregio Amsterdam. Purmerend maakt daarbinnen deel uit van de marktregio Zaanstreek-Waterland. De voorziene woningen passen binnen zowel de kwantitatieve als kwalitatieve woningbehoefte die het RAP voor deze regio aantoont. Met kwantitatieve woningbehoefte wordt het aantal woningen bedoeld, met kwalitatieve woningbehoefte wordt het woonmilieu bedoeld. In het RAP wordt beschreven dat er bovenop de al bestaande harde plancapaciteit voor woningen nog behoefte is aan plancapaciteit in alle prijssegmenten binnen de koop- en huursector. Er is behoefte aan elk type woning en woonmilieu. Een van de speerpunten van het RAP is bovendien om nieuwe plekken voor woningbouw voornamelijk te realiseren in binnenstedelijk gebied. Ook passen de voorziene woningen in de Woonvisie en de Structuurvisie van de gemeente Purmerend. In de Woonvisie wordt benadrukt dat onder andere de vraag van kleine huishoudens in de toekomst zal toenemen en dat met de nieuwbouw van meer appartementen beoogd wordt te voorzien in de diversiteit van de vraag naar woningen.
Horeca
De in het plan voorziene horeca is beperkt van omvang. Het gaat om horeca in de vorm van bijvoorbeeld een café met terras, gericht op het water. Dat is een goede aanvulling op de woningen, het bevordert de levendigheid en de uitstraling van het gebied, niet alleen voor de onderhavige locatie, maar ook voor de omgeving.
Ontsluiting
Het perceel wordt ontsloten over bestaande wegen, via de Wagenweg en Prinsenhof. De inrit van de parkeergarage ligt aan de dijkkant (zie volgende afbeelding).
Afbeelding: begane grond met in-/uitrit parkeervoorziening
Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkelingen goed inpasbaar zijn binnen bestaand stedelijk gebied. Hier zijn in de huidige situatie reeds bedrijven toegestaan. De woningen helpen mee om te voorzien in de behoefte aan woningen in de regio. De horeca heeft een aanvullende en ondersteunende functie voor de omgeving. Er wordt dan ook voldaan aan de ladder van duurzame verstedelijking.
De Structuurvisie Noord-Holland 2040 bevat het provinciaal ruimtelijk beleid. De hoofddoelstelling is het inspelen op de veranderingen die tot 2040 te verwachten zijn. In de periode tot 2040 zullen verdere globalisering en klimaatverandering grote gevolgen hebben voor Noord-Holland. Ook veranderingen en trends op nationaal en lokaal niveau hebben een grote ruimtelijke impact. Deze veranderingen leiden tot een aantal belangrijke ruimtelijke opgaven en keuzes. In de Structuurvisie worden deze ontwikkelingen en de voornaamste keuzes die de Provincie Noord-Holland zal moeten maken kort toegelicht. Ook wordt geschetst hoe de provincie er in 2040 uit ziet en op welke wijze de Provincie met deze structuurvisie zal bijdragen aan het realiseren van dit toekomstbeeld. De Structuurvisie is vastgesteld op 21 juni 2010 en in werking getreden op 1 november 2010.
Uitgangspunt is om de vraag naar woningen zoveel mogelijk te realiseren binnen het Bestaand Stedelijk Gebied. Dit komt zowel het realiseren van (hoog)stedelijke voorzieningen in de metropoolregio (de metropolitane strategie) als het behouden van regionale/lokale voorzieningen in kleine(re) kernen in het noorden ten goede. Door concentratie worden verkeers- en vervoersnetwerken optimaal benut en wordt een voldoende en gedifferentieerd aanbod van sociaal-culturele voorzieningen behouden. Verdichting brengt een aantal aandachtspunten met zich mee op het gebied van sociaal-maatschappelijke voorzieningen, functiemenging en financiering. Voorzieningen zoals scholen, kantoren en bedrijfsruimten, winkelaanbod, ruimte voor groen, recreatie, sport en zorg zijn onlosmakelijk verbonden met het woonprogramma. Door gevarieerde programma's zijn deze functies binnen het Bestaand Bebouwd Gebied te behouden.
De ontwikkeling van woningen met parkeervoorzieningen en horeca in bestaand stedelijk gebied is in lijn met de Structuurvisie Noord-Holland 2040.
Provinciale Staten hebben op 28 september 2015 de Provinciale Verordening gewijzigd. Op 20 december 2016 is de Provinciale Ruimtelijke Verordening door Provinciale Staten vastgesteld en op 1 maart 2017 is deze in werking getreden. In deze verordening worden regels gegeven omtrent de inhoud van bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is. In de verordening worden algemene regels gegeven voor de Provinciale Planologische Commissie, de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling, bedrijventerreinen en detailhandel, de mogelijkheden voor woningbouw in het landelijk gebied, de vereiste ruimtelijke kwaliteit verbonden met stedelijke en niet-stedelijke ontwikkelingen in het landelijke gebied, de Groene en Blauwe Ruimte, energie en landbouw.
Het plangebied valt binnen het "Bestaand Stedelijk Gebied". Hiermee wordt het bestaand stedelijk gebied als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder h van het Besluit ruimtelijke ordening bedoeld. De provinciale verordening geeft aan dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen zoveel mogelijk binnen het bestaand stedelijk gebied gerealiseerd dienen te worden. De ontwikkeling van woningen met parkeervoorzieningen en horeca in bestaand stedelijk gebied is in lijn met de Provinciale Ruimtelijke Verordening.
Het provinciale beleid inzake woningbouw is vastgelegd in de Provinciale Woonvisie 2010-2020. Deze woonvisie sluit aan op de structuurvisie en schetst de kaders voor regionaal woonbeleid. Vooral het kwalitatieve aspect van wonen komt in deze visie aan de orde.
De speerpunten van dit beleid zijn:
Het plan voldoet aan speerpunt 1 en 3 van het provinciale beleid. In onderhavig plan is sprake van een herstructurerings-/ transformatieopgave, waarbij bestaande bouw wordt vervangen door nieuwbouw. Dit is een doelstelling van speerpunt 3. Het plan is ook in lijn met speerpunt 1: de woningen worden gesitueerd in een gemengd gebied van detailhandel, wonen, horeca en andere centrumfuncties. Speerpunt 1 is onder andere gericht op het streven naar een gevarieerd, volwaardig en betaalbaar woningaanbod voor diverse doelgroepen.
Voor de lange termijn heeft de regio een ontwikkelingskader tot 2040 opgesteld, de Regiovisie Waterland 2040. In deze visie staat behoud en zo mogelijk versterking van het kenmerkende authentieke karakter van de regio Waterland voorop, maar wel met de noodzakelijk sociaal-economische en infrastructurele impulsen om de kernen vitaal te houden en het gebied binnen de Metropoolregio Amsterdam bereikbaar te maken. Naast maatregelen om het authentieke karakter van het landelijk gebied te bewaren, vergt dat op vele locaties een forse inspanning in de kwaliteit van de leefomgeving, selectieve uitbreiding voor noodzakelijke sociaal-economische ontwikkelingen en duurzame oplossingen voor beheer en terugdringing van het woon-werkverkeer. Op die manier ontstaat een duurzame vitale regio met een herkenbaar eigen karakter. Het realiseren van woningen met parkeervoorzieningen en horeca past goed in het beleid zoals weergegeven in de Regiovisie. Het bepaalde in dit bestemmingsplan is niet strijdig met dit beleid.
Purmerend maakt onderdeel uit van de 'Metropoolregio Amsterdam' (MRA). Dit is een informeel samenwerkingsverband van lokale en provinciale overheden in het noordelijk deel van de Randstad. De MRA behoort tot de Europese top vijf van economisch sterke regio's. De rode draad van de samenwerking is het behouden en versterken van die internationale concurrentiepositie. De door de partners geformuleerde hoofdopgaven zijn (thematisch) neergelegd in de 'Gebiedsagenda 2013' en richten zich m.n. op het optimaliseren van het fysieke vestigingsklimaat (economie), het tijdig voorzien in kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwbehoefte in 2040 (verstedelijking) en het op orde brengen en houden van een goed functionerend mobiliteitsnetwerk (bereikbaarheid). De agenda levert een ‘voorraadkamer’ op voor de besluitvorming over programma's en projecten in het Bestuurlijk Overleg Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (BO-MIRT). De agenda richt zich voornamelijk op het verbeteren van de infrastructuur en het milieu. De agenda bevestigt bovendien dat er binnen de regio Waterland, waar Purmerend onder valt, een aanzienlijk aantal nieuwe woningen dient te worden gerealiseerd. De te realiseren woningen passen dan ook goed in het beleid van de MRA.
In de Structuurvisie Purmerend 2005-2020, vastgesteld op 2 maart 2006, heeft de gemeenteraad van Purmerend een toetsingskader neergelegd voor gewenste en bestaande ontwikkelingen binnen de gemeente. In de structuurvisie worden vier ambities verwoord die leidend dienen te zijn bij de ontwikkeling van de stad Purmerend tot 2020.
In 2013 is de strategische plankaart, behorende bij de structuurvisie Purmerend 2005 - 2020, als eerste stap in het proces om te komen tot en vooruitlopend op een integrale herziening, aangepast aan de actuele stand van zaken. Het betreft een beleidsneutrale actualisering, waarbij op de plankaart de wijzigingen zijn verwerkt, die in de achterliggende periode (sinds 2006) doorgevoerd zijn in of op grond van het gemeentelijk beleid. Deze kaart gaat vergezeld van een toelichting daarop.
Het plangebied ligt in het cluster 'Wagenweggebied'. Voor dit gebied is de ontwikkelingsrichting vastgelegd in het Ambitiedocument Wagenweggebied uit 2017, dat voorziet in verdere transformatie naar woonbebouwing. De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte realisatie van appartementen sluit hier naadloos op aan.
Het stuk 'Ruimte voor Purmerend (omgevingsagenda voor Purmerend richting 2040) is een dynamische agenda die naast politiek-bestuurlijke focus vooral duidelijkheid biedt over de ambities van de gemeente Purmerend. Purmerend wordt hierin neergezet als compacte woonstad met sterke OV-verbindingen naar de hoofdstad maar ook uitstekende fietsverbindingen naar de omgeving en buitengebied. Een stad waarin de wijken een zelfvoorzienend karakter hebben op het gebied van voorzieningen.
Aan bovenstaande beschrijving kunnen troeven en waardevolle aspecten worden toegevoegd waaruit ambities voortvloeien. De nabijheid van Amsterdam, het voorzieningenaanbod, het OV-netwerk en de betaalbare woningvoorraad zijn bekende troeven. Waardevolle aspecten zijn het dorpse karakter, de tevredenheidsstabiliteit en het brede scala en diversiteit van voorzieningen, omgeving en activiteiten. De ambities die hieruit zijn geformuleerd (samengevat):
Om vorm te geven aan de groei van Purmerend worden scenario's bekeken. Gelet op de ladder voor duurzame verstedelijking ligt intensivering van (vastgoed in) de bestaande stad als eerste mogelijkheid voor de hand en vervolgens wordt het verstedelijken van de randen nader als mogelijkheid bezien.
De in dit bestemmingsplan voorziene woningen bedienen de urgente noodzaak om verder woningen in grotere diversiteit binnen het bestaande stedelijke gebied te bouwen en past binnen de ambities van de omgevingsagenda.
Op 28 september 2017 is de hoogbouwvisie voor Purmerend vastgesteld. Hierin zijn de kansen voor hoger bouwen in de stad vastgesteld en zijn voorkeurgebieden voor hoogbouw op stadsniveau in kaart gebracht. Het onderhavige plangebied valt binnen voorkeursgebied 'stedelijke rug' (zie volgende afbeelding).
Hoogte langs de stedelijke rug
Om de as echt te laten onderscheiden van de andere gebieden in Purmerend is het van belang dat hoogbouw zich duidelijk manifesteert ten opzichte van de bestaande hoogbouw in de wijken. In vergelijking met andere gebieden in Purmerend is de gemiddelde bouwhoogte langs de as nu hoger dan gemiddeld. Uitgangspunt is dan ook dat de as een basishoogte heeft van ongeveer 5 bouwlagen (circa 15 meter). Dat betekent dat bij gebouwen van 8 lagen nog geen sprake is van hoogbouwaccenten. Tot een hoogte van 13 lagen (40 meter) spreken we in deze zone van onderscheid. Een dergelijke hoogte markeert een belangrijke plek langs de as. Het krijgt dan een betekenis op een hoger schaalniveau en fungeert tevens als orientatiemiddel. Wordt een gebouw zelfs hoger dan 13 lagen dan is het van veraf zichtbaar en bepalend voor het silhouet van de stad. Dit kan op plekken die op stedelijk niveau van grote betekenis zijn en waar het zich voegt in de omgeving.
De vuistregels
Om hoogbouwinitiatieven te beoordelen zijn vuistregels opgesteld. Van de initiatiefnemer van hoogbouw wordt verwacht dat de vuistregels worden meegenomen en afgewogen in een door de initiatiefnemer op te stellen hoogbouweffectrapportage. Deze is verplicht bij een hoogte van meer dan 25 meter (8 lagen). De hoogbouweffectrapportage helpt al in een vroeg stadium bij de beslissing of een hoogbouwinitiatief op die plek, met die hoogte en in die vorm wel of niet wenselijk is.
De gebieden
De visie geeft zones aan waar hoogbouw initiatieven kansrijk zijn. Hoogbouw initiatieven dienen zich dan ook te bevinden binnnen deze zones zoals aangegeven op de visiekaart. Elke plek heeft zijn eigen specifieke eigenschappen en omgevingsfactoren en dient dan ook afzonderlijk beoordeeld te worden of hoogbouw op deze plek wel of niet past.
Het proces
Hoogbouw is een complexe opgave en vraagt om een helder en goed communicatietraject. De initiatiefnemer dient dan ook een visie op communicatie op te stellen waarin wordt verwoord hoe de gemeente, de omgeving, de woningzoekende en de Raad worden betrokken bij het hoogbouwinitiatief.
De meerwaarde
Iedere plek heeft zijn eigen verhaal en reden om hoogbouw toe te passen; op het schaalniveau van de stad, schaalniveau van de omgeving en het gebouw zelf. Het gebouw moet de identiteit van de plek versterken, moet zich voegen in zijn omgeving en van duidelijk toegevoegde waarde zijn. Ook kan het iets teruggeven aan de stad door bijvoorbeeld een nieuwe functie, openbare plint of dak. Voldoet het daaraan, dan heeft het ook echt een betekenis. Ook vanuit het gebruik moet het gebouw een meerwaarde hebben. Hoogbouw biedt kansen voor interessante woonmilieus in combinatie met voorzieningen. Het kan een buurt op zichzelf worden. Van de initiatiefnemer wordt dan ook een ruimtelijke en maatschappelijke visie gevraagd in hoeverre hoogbouw van toegevoegde waarde kan zijn.
Programma
Hoogbouw op de juiste plek trekt bepaalde doelgroepen aan en biedt kansen voor functiemenging. In combinatie met een gemengd woonprogramma kan dit zorgen voor vitaliteit en dynamiek. In nieuwe grote woongebouwen streven we naar een combinatie van kleine, middelgrote en grote woningen. Er is bijzondere aandacht voor doelgroepen als jongeren, starters, eenpersoonshuishoudens, ouderen en mensen met een zorgvraag voor een flexibele indeling van het gebouw zodat samenvoeging en transformatie in de toekomst mogelijk zijn.
Verschijningsvorm
Verschijningsvormen voor hoogbouw zijn situatie-afhankelijk. Factoren als programma, plek in het stedelijk weefsel, samenhang met de omgeving spelen hierbij een rol. Wel is er een aantal basisprincipes waaraan een hoog gebouw zou moeten voldoen. Deze principes komen voort uit ervaringen met hoogbouw in andere steden en zijn vooral gericht op de beleving van het gebouw op straatniveau. Voor het ervaren van levendigheid is met name de beleving van de stad op ooghoogte cruciaal. Om te voorkomen dat hoogbouw (te veel) zonlicht tegenhoudt, privacy schendt en impact heeft op de straat wordt vaak het principe van een terugliggende bovenbouw toegepast. Dit houdt in dat de onderbouw een hoogte heeft met een menselijke maat. De verhouding tussen open ruimte en gebouw speelt hier een rol in het bepalen van de hoogte. De bovenbouw (het hoogteaccent) ligt daarop terug. Dit zorgt ervoor dat vanaf het straat de hoogte anders (of helemaal niet) wordt beleefd. Dit principe wordt toegepast in steden als New York, Vancouver en Rotterdam.
Wagenweg 9
Voor de in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte hoogbouw, wordt voldaan aan de hiervoor beschreven vuistregels. De locatie bevindt zich in een voorkeursgebied en het geeft een meerwaarde aan het gebied wat nu getransformeerd wordt. De locatie en de hoogte (maximaal 45 meter) markeren het begin en de entree van de Wagen weg. Dit komt overeen met de aangegeven locatie voor een 'markante plek' uit het Ambitiedocument Wagenweggebied (zie 3.4.6). Door de menging met horeca ontstaat er een interessante mix. Voor een uitgebreide toets wordt hier verwezen naar de uitgevoerde onderzoeken naar de bezonning, windhinder en de stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing (zie hoofdstuk 5).
In de Woonvisie Purmerend 2017-2022 heeft de gemeente haar visie tot 2022 op het gebied van wonen geformuleerd. De gemeente wil een prettige woonstad blijven, de vraag naar woningen van inwoners goed kunnen blijven bedienen en een bijdrage leveren aan de regionale woningbouwopgave. Veel aandacht gaat uit naar de positie van huishoudens die zichzelf niet of moeilijk kunnen redden op de woningmarkt.
In een achttal speerpunten heeft Purmerend deze ambitie verder uitgewerkt, waaronder ook de ambitie om tot 2040 10.000 extra woningen te bouwen. Dit om tevens de kwaliteit van de stad te versterken door vergroting van de differentiatie van het aanbod en van verschillende woonmilieu's en de woningvoorraad meer passend te maken voor de toekomstige bevolkingssamenstelling.
De voorgenomen ontwikkeling betreft 69 woningen. De ontwikkeling voegt aansprekende en diverse woningen toe aan de huidige woningvoorraad. Hiermee past de voorgenomen ontwikkeling in dit beleid.
De speerpunten van het Woonprogramma uit de Structuurvisie Purmerend 2005-2020 zijn:
De voorgenomen ontwikkeling betreft 69 woningen. De ontwikkeling voegt aansprekende en diverse woningen toe aan de huidige woningvoorraad een levert een bijdrage aan de woningbouwopgave voor de regio. Hiermee past de voorgenomen ontwikkeling in dit beleid.
In 2010 heeft de gemeenteraad van Purmerend de horecavisie vastgesteld. Ingezet wordt op kwaliteitsverbetering van de horecasector (onder meer door schaalvergroting en marktsegmentering) en anderzijds op de bevordering van synergie tussen verschillende voorzieningen en functies in de stad.
Op dit moment is het aantal horecabedrijven buiten de binnenstad en de wijkwinkelcentra in Purmerend beperkt. Deze heldere structuur wordt in de toekomstvisie voortgezet om optimaal bij te kunnen dragen aan een versterking van de centrumfunctie van de binnenstad. Een uitzondering kan worden gemaakt voor een beperkt aantal bijzondere horecabedrijven met een bovenwijkse verzorgingsfunctie in bijzondere gebouwen en/of op bijzondere locaties. Dit type horeca richt zich voor een belangrijk deel op een specifieke doelgroep of een specifiek marktsegment. Dergelijke horecabedrijven dienen iets toe te voegen aan het horecaaanbod van Purmerend en vormen bij voorkeur geen bedreiging voor het horecacluster in de binnenstad. De in dit bestemmingsplan voorziene horecavoorziening vormt zo'n uitzondering.
In juni 2017 is het ambitiedocument voor de transformatie van het Wagenweggebied vastgesteld. De ambitie is om het gebied te transformeren van een bedrijventerrein naar een levendige, stadse wijk, waar wonen, werken en verblijven samengaan.
Voor de ontwikkeling van het plangebied kiest de gemeente een faciliterende rol. Dit betekent dat de gemeente – naast haar nu schaarse bezit – in dit gebied geen ontwikkelgronden van derden aankoopt. Uiteraard blijft de gemeente wel verantwoordelijk voor het ontwikkelen van de openbare ruimte en de veilige en toegankelijke inrichting van de verkeersstructuren. De gemeente speelt vooral een verbindende, regisserende rol. Dit is noodzakelijk omdat de grond in het gebied in bezit is van verschillende grondeigenaren.
Consensus bestaat er bij alle partijen die bij de totstandkoming van het Ambitiedocument betrokken zijn geweest over de volgende punten:
Drie functionele gebieden:
Westelijk plandeel
Het onderhavige plangebied bevindt zich in het westelijke plandeel (zie vorige afbeelding geel omcirkeld). Hiervoor is de ambitie vastgesteld, om een aantrekkelijk woon- en verblijfsgebied die een verbinding vormt tussen het centrum en het Wagenweggebied te realiseren. Maar ook het in stand houden en verbeteren van de kwaliteit van de daar nu aanwezig voorzieningen en het verbeteren van de uitstraling van de buitenruimte.
Bedrijvigheid
De aanwezigheid van grootschalige functies kenmerkt het westelijk plandeel. Aan de noordkant bevinden zich grote winkels voor het doen van dagelijkse boodschappen en een groot parkeerterrein. In het zuidelijk deel treft men winkels gericht op woninginrichting en woonaccessoires en een tankstation. Verscholen achter deze grote bedrijfspanden staat , aan de Where, een appartementencomplex. In eerste instantie zal het huidige gebruik van de noordkant zo blijven maar zijn er kansen om de kwaliteit daarvan te versterken. De clustering en aanbod van winkels zorgt ervoor dat veel Purmerenders daar nu al hun dagelijkse boodschappen doen. Het parkeerterrein nu is functioneel maar sober ingericht, puur gericht op comfort en functionaliteit. Hier liggen twee kansen. Door het plein meer als verblijfsgebied en klimaatbestendig in te richten wordt daarmee niet alleen de uitstraling van het plein verbeterd, het zorgt ook voor onthaasting. Een meer aantrekkelijke inrichting brengt het beweegtempo van het plein omlaag hetgeen afspiegelt op de aantrekkelijkheid en beleving van de winkels aan het plein. Het is een logisch gevolg want ook de winkels zelf investeren al jaren in het belevingsaspect.
Wonen
Kansen voor wonen in dit plandeel liggen er voornamelijk ten zuiden van de Wagenweg. Uit stedenbouwkundig opzicht ligt er een kans om de woonfunctie hier te laten prevaleren boven, of al dan niet in combinatie met grootschalige functies. Het toevoegen van woningen in een hoge dichtheid en
een daarop afgestemde inrichting van de openbare ruimte zorgt voor meer verbinding tussen de Wagenweg en de woningen aan het Prinsenhof en Wherekant. Op de hoek Wagenweg-Hoornselaan is er inmiddels concrete belangstelling om bedrijvigheid te transformeren tot een gestapelde woongebouw. Woningbouw op deze plek zorgt voor een meer attractieve entree van het plangebied. Ook zorgt het voor samenhang met de al reeds gerealiseerde nieuwbouw aan het Molenplantsoen en de toekomstige ontwikkeling langs de Gedempte Where (‘van brug tot brug’).
Ruimtelijke structuur
Het westelijk plandeel grenst aan het centrum. Door het toevoegen van woningen, nieuwe fiets- en wandelroutes en een verbeterde uitstraling van de openbare ruimte ontstaat er een betere verbinding, zowel in verkeerstechnisch als stedenbouwkundig opzicht. De Hoornselaan is een gebiedsontsluitingsweg met beperkte ruimte voor de verkeersintensiteit. Om het auto- en fietsverkeer beter af te wikkelen zijn er plannen voor het aanleggen van een langzaamverkeersbrug naast de bestaande brug. Ook liggen er kansen om de verbinding met het Molenplantsoen, De Where en Kooimanpark te versterken door nieuwe routes en groenverbindingen te realiseren. Het versterken
van deze verbinding draagt bij aan een aantrekkelijke woonomgeving en verblijfsgebied.
Hoogte
Het gebied leent zich voor een hogere dichtheid dan gemiddeld in Purmerend. Daarom zijn er naast maximale bouwhoogtes ook minimale bouwhoogtes gesteld. Bij de hoogtebepaling is gekeken naar de plek en is aansluiting gezocht op de omgeving. De Wagenweg, Dopsloot en Burgemeester D. Kooimanweg zijn belangrijke dragers; daar is de bebouwing hoger. Het gebied rondom de Where/Hoornsebrug en de Where/spoorlijn zijn plekken die enerzijds de entree en rand van het gebied markeren, anderzijds zijn het knooppunten op stedelijk niveau. Hier is hogere bebouwing mogelijk.
Wagenweg 9
De in dit bestemmingsplan mogelijke ontwikkelingen sluiten aan bij de ambities voor de transformatie van het Wagenweggebied. De onderhavige locatie is in het document al aangemerkt voor de bouw van appartementen in hogere dichtheden en hogere bebouwing. Overeenkomstig het Ambitiedocument bestaat de ontwikkeling uit 12 bouwlagen. Aan de 'markante plek', zoals opgenomen in het Ambitiedocument voor deze locatie, wordt invulling gegeven door een terugliggende 13e laag. De combinatie met andere functies is ook mogelijk.
De basis voor het gemeentelijk duurzaamheidsbeleid is verwoord in het collegewerkprogramma
2014-2018 en in de Programmabegroting 2017. Met de duurzaamheidsagenda wordt inhoud gegeven
aan de uitgangspunten zoals opgenomen in de begroting 2017 (energiezuinige gemeentelijke
organisatie, energiezuinige inwoners en bedrijven en zoveel mogelijk lokale energieopwekking).
De volgende thema's staan centraal:
1. Duurzaamheid in de gebouwde omgeving:
2. Duurzame bedrijven:
3. Duurzame mobiliteit:
4. Duurzame energie:
5. Duurzame stad en regio:
6. Duurzame gemeente:
Het uitgangspunt voor het Energie concept voor het project Wagenweg is een EP norm lager dan 0.2. Het bouwbesluit vraagt om minimaal een waarde van 0.4 als uitgangspunt te hanteren, maar de initiatiefnemer van de nieuwbouw wil graag investeren in een duurzaam concept.
Voor de opwekking van warmte, zal geen gebruik worden gemaakt van de Stadsverwarming, maar een systeem wat gebruik maakt van aardwarmte in combinatie met een WKO installatie. Alle woningen worden voorzien van een individuele warmtebron/unit. Er zal voor de verspreiding van warmte gebruik worden gemaakt van vloer verwarming.
De meest voorkomende oplossing voor het gebruik van aardwarmte zijn de verticale gesloten bronsystemen. Hierbij wordt tot op zeer grote diepte een verticale bodemwarmtewisselaar (VBWW) , de bekende U-lus, geplaatst waarmee door circulatie van vloeistof (glycol soort) warmte wordt getransporteerd naar de warmtepomp. De gesloten verticale bodemwarmtewisselaar heeft een zeer aantrekkelijk rendement. Door dieper te boren worden hogere aanvoertemperaturen behaald en in de meeste gevallen blijkt dieper boren voordeliger te zijn. Verder wordt het systeem gecombineerd met een CO2 meting en een gebalanceerd systeem van ventilatie.Binnen het project wordt geen gebruik gemaakt van gas, dus het koken zal ook elektrisch worden uitgevoerd. Daar waar dit toepasbaar is wordt de verlichting uitgevoerd met LED. Een deel van de energie zal opgewekt worden door de zonnepanelen op het dak.
De nota Groenkoers, visie en beleid op hoofdlijnen voor het groen van Purmerend (2014) geeft de richting aan die de gemeente opgaat met het gemeentelijke groen in zijn totaliteit. De essentie ervan is dat ingezet wordt op de verbetering van de kwaliteit van de beplanting om ook op lange termijn over een duurzame groenbasis te beschikken tegen acceptabele kosten. De Groenkoers schetst het belang van het groen voor de stad als integraal onderdeel van de openbare buitenruimte. Groen is mede bepalend voor de identiteit, het imago, de kwaliteit en de leefbaarheid van de stad. In het ontwerp van de openbare ruimte, het groen en het terras wordt ingezet op kwaliteit en duurzame beplanting, zoals dat ook in het beleid is vastgelegd.
De Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving Purmerend 2016-2019 is op 22 december 2015 door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. Deze nota beschrijft de bestuurlijke uitgangspunten en beleidskeuzes over de regelgeving op het gebied van het omgevingsrecht, APV en bijzondere wetten. Op basis van deze uitgangspunten, beleidskeuzes en een uitgevoerde omgevingsanalyse zijn prioriteiten en operationele doelstellingen voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving geformuleerd. In de nota wordt ook beschreven op welke wijze de gemeente Purmerend ervoor zorgdraagt dat wet- en regelgeving wordt nageleefd.
De gemeente Purmerend wil een veilige, schone en gezonde woon-, werk- en leefomgeving voor haar burgers en bedrijven. Dat wil de gemeente bereiken door de duurzaamheid, veiligheid en leefbaarheid te vergroten en te waarborgen. Belangrijke waarden hierbij zijn 'schoon, heel, gezond en veilig'. Een servicegerichte, professionele dienstverlening op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving levert hieraan een belangrijke bijdrage. In het collegewerkprogramma 2014-2018 is aangegeven dat de gemeente Purmerend "van buiten naar binnen" werkt. In de aanpak van problemen krijgen de eigen verantwoordelijkheid en betrokkenheid van burgers en bedrijven een belangrijke rol. De gemeente Purmerend zet sterk in op wijkgerichte of gebiedsgerichte handhaving en gaat in gesprek met burgers en bedrijven. Er wordt gehandhaafd met gezond verstand en er wordt niet alleen gekeken naar wat niet mag maar ook naar wat mogelijk is.
Om een veilige, schone en gezonde woon-, werk- en leefomgeving te realiseren zijn de volgende keuzes
gemaakt:
Dit bestemmingsplan bevat een of meerdere bouwplannen zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Bro. Voor deze bouwplan(nen) geldt een uit hoofde van de afdeling 'grondexploitatie' van de Wet ruimtelijke ordening (voortaan: Grondexploitatiewet) plicht tot kostenverhaal. Deze plicht houdt in dat de aan bouwplannen gerelateerde kosten van de grondexploitatie verzekerd moeten worden alvorens het bestemmingsplan wordt vastgesteld. Samen met de Grondexploitatiewet geeft specifiek gemeentelijk beleid invulling aan het kostenverhaalbeleid in Purmerend. Het specifieke beleid is neergelegd in de Nota planoverschrijdende ruimtelijke openbare faciliteiten, en in 'ad hoc' aanvullingsbesluiten voor een aantal ontwikkelingslocaties. Uit dit gemeentelijke beleid vloeit voort dat onder de te verhalen kosten ook een bijdrage wordt meegenomen voor de kosten van bouwplanoverschrijdende openbare faciliteiten (bovenwijkse voorzieningen, bovenplanse verevening/kosten en bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen).
Opname van nieuwe ontwikkelingen in dit bestemmingsplan is om deze redenen pas mogelijk als het blijkt dat de kosten van de grondexploitatie verzekerd zijn. Kosten kunnen worden verzekerd wanneer de gemeente deze kosten in haar begroting opneemt, wanneer de gemeente een exploitatieplan vaststelt, of wanneer de gemeente en de particuliere grondexploitant die het bouwplan gaat realiseren een anterieure overeenkomst sluiten. De voorkeur van de gemeente gaat uit naar het verzekeren van de kosten via een anterieure overeenkomst. In hoofdstuk 6 zal concreet worden ingegaan op de vraag hoe de kosten van de grondexploitatie gerelateerd aan de in dit bestemmingsplan opgenomen bouwplan(nen) verzekerd zijn.
De voorgenomen ontwikkeling om woningen met parkeervoorzieningen en horeca te realiseren ligt in lijn met het Rijks- provinciaal-, regionaal-, en gemeentelijk beleid.
De projectlocatie bevindt zich in het Wagenweggebied in Purmerend. Het gaat hierbij om een bedrijventerrein met woningen, grootschalige detailhandelsvestigingen en twee tankstations. Het Wagenweggebied is circa 15 ha groot en ligt centraal in Purmerend. De Where – de historische waterverbinding tussen de Beemster – en Purmerringvaart vormt de zuidelijke grens van het Wagenweggebied. Het centrum van Purmerend bevindt zich een gevarieerd aanbod aan winkels, restaurants, terrasjes en evenementen. In het Wagenweggebied zelf bevinden zich verschillende supermarktketens en andere winkels voor het doen van de dagelijkse boodschappen.
Afbeelding: nieuwbouw projectlocatie (rood omcirkeld)
In de huidige situatie bevinden zich twee gebouwen op de projectocatie, namelijk een eenlaangs bedrijfsgebouw met kap en de bijbehorende bedrijfswoning in twee lagen met een kap (zie volgende afbeelding). De bouwhoogte is maximaal 8 meter.
Afbeelding: huidige bebouwing projectlocatie
In het visiedocument van het Wagenweggebied is de plek aan de Wagenweg 9 aangewezen als een mogelijke locatie voor een stedelijk accent in de vorm van een hoger gebouw. De locatie ligt aan het water van de Where net naast de brug op het snijvlak van het Wagenweggebied met het historische centrum van Purmerend.
Het bouwvoornemen gaat uit van een gebouw met 12 bouwlagen met een terugliggende 13e bouwlaag als hoogteaccent met een bouwhoogte van maximaal 45 meter, waar 69 woningen in worden ondergebracht. In de kelder en op de 1e verdieping worden in totaal maximaal 42 parkeerplaatsen gerealiseerd. Op de begane grond wordt naast de woningentrees, fietsenberging en algemene ruimten ook maximaal 430 m² horecaruimte gerealiseerd.
Met de keuze voor de pakhuisachtige architectuur wordt zowel terug gegrepen op de kleinschalige architectuur van de stadswoningen in het centrum enerzijds als aansluiting gezocht bij de grotere schaal van de woongebouwen in het Wagenweg gebied anderzijds. Het gebouw is daarom opgedeeld in een reeks verspringende pakhuizen (kleine korrel) die tezamen op een basement staan en zo een groter geheel vormen (grote korrel). Aangezien deze mooie plek op de kop van de Wagenweg zeer geschikt is voor een horeca-achtige invulling met een mooi terras aan de Where heeft het basement aan drie zijden een open gevel met grote glazen puien. Op deze plek meren ook de pleziervaartuigen aan die wachten op het opengaan van de brug.
Afbeelding: impressies nieuwbouw vanuit de omgeving
Het beeld van een gezellig terras met boten aan de kade geeft het appartementengebouw straks een levendige stadse uitstraling. Boven het basement van het gebouw bevinden zich de huurappartementen in het middensegment. De bijzondere ligging van het gebouw maakt dat het aan drie zijden een voorgevel heeft, namelijk aan de Wagenweg, de Where en aan de Hoornselaan.
Afbeelding: achtergevelaanzicht (links) en gevelaanzicht Hoorneselaan (rechts)
De gevel aan de Prinsenhof heeft het karakter van een zijgevel. De voorgevels hebben afwisselend grote ramen en brede, deels afgeschermde, balkons. De zijgevel heeft een reeks grote en smalle ramen. De verticale repetitie van de balkons en de kozijnen geeft de gevels een slank en rijzig uiterlijk. De gevels van het basement bestaan uit metselwerk met op de begane grond grote openingen voor de horeca en de entree van de bewoners. Ter plaatse van de 1e verdieping, waar zich het parkeerdek bevindt, heeft de gevel raamachtige openingen met een invulling van schoepen. De gevel van de bovenbouw bestaat voor de onderste twee lagen uit metselwerk met daarboven felsplaten van gecoat staal. De overgang tussen de twee gevelmaterialen correspondeert qua hoogte met de hoogte van de huizen in het oude centrum. Ter plaatse van de hoek Wagenweg/Prinsenhof ligt de overgang tussen de materialen hoger. Hier komen in de toekomst namelijk ook hogere woongebouwen. Met de stalen gevel stijgt het gebouw uit boven de omringende bebouwing. Het dak van het gebouw bestaat uit een serie in hoogte en diepte verspringende kappen. Samen vormen ze de bekroning van het gebouw. In volgende afbeeldingen is een impressie van de toekomstige situatie weergegeven.
Afbeeldingen: impressie nieuwbouw vanuit de omgeving
Het parkeren voor de bewoners is zoveel mogelijk uit het zicht gehouden. De hoofdentree van de appartementen ligt aan de Wagenweg. De entree is visueel aangegeven door bovenliggende pakhuisgevel naar voren te trekken en met een terugliggende gevel tot aan de hoek met de Prinsenhof. Het parkeren voor de bewoners is opgedeeld in twee plekken. Een deel van de parkeerplekken bevindt zich in de kelder en het andere deel bevindt zich op de eerste verdieping van het basement. De beide toegangen tot het parkeren liggen aan de zijkant van het gebouw, aan de kant van de Prinsenhof. In de plannen voor de locatie wordt in overleg met de gemeente ook de opzet voor de wandelroute langs het water en het terras voor de horeca meegenomen zodat men straks, net als nu, op een prettige manier langs de Where kan wandelen.
Er wordt veel aandacht besteed aan de inrichting van de buitenruimte om een interessante ruimte te ontwikkelen bij de nieuwbouw woontoren met horeca. De doelgroep van de buitenruimte zal dan ook de horecabezoekers zijn en de inwoners/bezoekers van Purmerend. Het terrein ligt aan het kanaal de Where en nabij het centrum van Purmerend. Het wandelpad en het gebied rond het dijklichaam is toe aan vernieuwing, om ook de ruimte buiten het centrum aantrekkelijker te maken voor de bewoners en bezoekers van Purmerend. Het concept bij de nieuw te bouwen woontoren met horeca kan verder worden uitgebreid langs het kanaal.
Door het dijklichaam van de Where zit er in het terrein een groot hoogteverschil.
In de Erfgoedwet, vastgesteld op 1 juli 2016, zijn de regels voor de archeologische monumentenzorg opgenomen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen door een gecertificeerd bureau archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.
De gemeente Purmerend heeft in 2009 een eigen archeologisch beleid opgesteld. In 2017 is dit beleid opgegaan in het Erfgoedbeleid Purmerend 2017. Hierbij hoort een archeologische verwachtingskaart. Dit is een voorspellingskaart waarop verwachtingen met betrekking tot de situering van (nog) onbekende archeologische vindplaatsen zijn vertaald in termen van vlakken en zones. Op de kaart worden zones aangegeven met verschillende verwachtingen: hoge, middelhoge of lage verwachting. De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het opstellen van een beleidsadvieskaart, die vervolgens kan worden gebruikt voor de toetsing van ruimtelijke plannen op de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Het bestemmingsplan vormt het belangrijkste instrument voor de archeologische monumentenzorg. Voor gemeenten kunnen de door deskundigen opgestelde archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaarten als leidraad worden gebuikt voor zowel de planologische bescherming van archeologische waarden in het ruimtelijke plan als voor het vaststellen van het benodigde archeologisch onderzoek dat bij voorbereiding van ruimtelijke plannen moet plaatsvinden.
Ter plaatse van een lage archeologische verwachtingswaarde is er geen noodzaak om een verkennend archeologisch onderzoek uit te voeren voordat nieuwe bouwactiviteiten plaatsvinden. Ter plaatse van een hoge en middelhoge verwachtingswaarde dient bij grondwerkzaamheden eerst een verkennend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd door een hiertoe gecertificeerd bureau.
Het plangebied ligt buiten het historisch centrum van Purmerend, in een gebied met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde.
Archeologisch bureauonderzoek
In februari 2018 is voor het onderhavige plangebied een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 1). Het onderzoek is op zorgvuldige wijze uitgevoerd conform de richtlijnen van de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA 4.0). Het doel van het onderzoek was het verwerven van informatie aan de hand van bestaande bronnen over bekende of te verwachten archeologische waarden binnen het plangebied. Uit het onderzoek is gebleken dat in het plangebied een kans bestaat op het aantreffen van archeologische resten uit de Late Middeleeuwen.
Conclusie bureauonderzoek
Er wordt geadviseerd een verkennend booronderzoek uit te laten voeren bij werkzaamheden dieper dan 0,4 m -mv. Het voornaamste doel zal zijn eventuele (sub)recente verstoringen in kaart te brengen en de
geomorfologische gesteldheid en bodemopbouw van het plangebied vast te stellen. De gemeente heeft een selectiebesluit genomen om een verkennend booronderzoek uit te voeren.
Verkennend booronderzoek
In april 2018 is op grond van het hiervoor beschreven bureauonderzoek een verkennend booronderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 2). Bij het onderzoek zijn in totaal vijf boringen geplaatst tot een diepte van maximaal 3,0 meter onder maaiveld. In boring 1 zijn van 55 tot 100 cm -mv twee ophogingslagen uit vermoedelijk de 18e eeuw aangetroffen. Het lijkt te gaan om een lokale aanplemping van de Wheredijk. In de overige boringen zijn geen ophogingen of archeologische indicatoren aangetroffen. Hier werden onder de verstoorde bovenlaag slechts natuurlijke veen- en kleilagen aangeboord.
De ophogingslagen in boring 1 worden, gezien de lokale aard en geringe dikte, archeologisch van weinig waarde geacht. Geadviseerd wordt dan ook om voor het onderhavige plangebied af te zien van een archeologisch vervolgonderzoek of beschermende maatregelen.
De gemeente heeft een selectiebesluit genomen en daarmee het plangebied vrijgegeven voor de voorgenomen ontwikkeling. Aangezien door de aanleg van de ondergrondse parkeergarage de grond ongeveer vier meter vanaf het maaiveld wordt uitgegraven zal voor dit plangebied de eerder in bestemmingsplannen opgenomen dubbelbestemming 'Waarde- Archeologie -1' vervallen. Ook voor de toekomst is in dit plangebied geen archeologisch onderzoek meer te nodig omdat de bodem al verstoord is.
Er bevinden zich geen archeologische waarden in het plangebied. Nader onderzoek is dan ook niet nodig. Het plangebied is middels een selectiebesluit vrijgegeven voor de ontwikkeling van een appartementengebouw zoals omschreven in deze toelichting. De dubbelbestemming 'Waarde- Archeologie -1' zal ter plaatse van het appartementengebouw niet in het bestemmingsplan worden opgenomen. Er geldt wél een wettelijke meldingsplicht (Erfgoedwet 2016), mochten er onverhoopt toch archeologische overblijfselen worden aangetroffen.
Op 6 juli 2017 is de hoogbouwvisie voor Purmerend vastgesteld (zie paragraaf 3.4.3). Om hoogbouwinitiatieven te beoordelen zijn hierin vuistregels opgesteld. Van de initiatiefnemer van hoogbouw wordt verwacht dat de vuistregels worden meegenomen en afgewogen in de beoordeling van de hoogbouweffecten op de omgeving, waaronder ook het effect op de schaduwwerking op objecten in de omgeving. Deze beoordeling is verplicht bij een hoogte van meer dan 25 meter (8 lagen). De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte bouwhoogte is duidelijk hoger dan 25 meter, zodat er in het kader van de te beoordelen hoogbouweffecten ook een bezonningsstudie is uitgevoerd (zie Bijlage 3).
Uit de uitgevoerde bezonningsstudie is gebleken dat de schaduwwerking op objecten in de omgeving toe zal nemen. Deze toename is echter per object beperkt van aard en vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Het effect van de hoogbouw op de bezonning van objecten in de omgeving is beperkt en vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat in de toelichting van een plantype onder meer moet worden ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. Een onderzoek naar de bodemgesteldheid maakt hiervan deel uit. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. In de bestaande stad is dit niet in alle gevallen mogelijk in verband met de aanwezigheid van eventuele historische verontreinigingen. Teneinde maatschappelijke en/of ruimtelijke ontwikkelingen niet onnodig te frustreren als gevolg van de aanwezigheid van bodemverontreiniging, is het mogelijk om onder voorwaarden bestemmingen op een verontreinigde bodem te realiseren.
Een en ander is ook verwoord in het in 2009 door burgemeester en wethouders vastgestelde bodembeleidsplan van de gemeente Purmerend en het hieraan gekoppelde bodembeheerplan en de in 2014 vastgestelde bodemkwaliteitskaart. Met deze instrumenten wordt invulling gegeven aan de gemeentelijke taak met betrekking tot actief bodembeheer.
In 2002 heeft de gemeente de actie tankslag afgerond, waarbij burgers, bedrijven en instellingen in de gelegenheid zijn gesteld om een op hun perceel aanwezige tank te melden (wettelijke verplichting) en vervolgens te saneren. Het valt echter niet uit te sluiten dat zich in het plangebied nog één of meerdere tanks bevinden die niet zijn aangemeld. Hierop is het Activiteitenbesluit van toepassing. Nieuwe gevallen worden per geval beoordeeld en zo nodig wordt handhaving ingezet teneinde de ondergrondse tank en eventuele bodemverontreiniging te saneren.
Ook is binnen de gemeente een bodeminformatiesysteem aanwezig. In dit systeem is de bij de gemeente bekende bodeminformatie geregistreerd. Dit systeem wordt ook in het kader van de bodemtoets bij bouwaanvragen regelmatig geraadpleegd en voortdurend geactualiseerd met nieuwe onderzoeksgegevens of geplande en gerealiseerde bodemsaneringen.
Door het vaststellen van het bodembeleid, het bodembeheerplan en de bodemkwaliteitskaart heeft de gemeente invulling gegeven aan haar beleidsvrijheid op het gebied van bodemtaken. Bij procedures voor ruimtelijke plannen worden deze instrumenten ingezet, waardoor er in de praktijk steeds minder vaak bodemonderzoek en bodemsanering hoeft te worden uitgevoerd.
De mogelijkheid om op (eventueel verontreinigde) grond te kunnen bouwen dient per geval te worden beoordeeld. De Wet bodembescherming biedt de kaders waarbinnen gehandeld dient te worden. Afhankelijk van de verontreinigingssituatie, is de gemeente dan wel de provincie het bevoegd gezag bij een eventuele sanering. In het geval dat de gemeente het bevoegd gezag is, kan het bouwen op verontreinigde bodem geregeld worden in de omgevingsvergunning. Dit is in alle gevallen maatwerk. Indien de bevoegdheid ligt bij de provincie, dan dient bij de provincie een BUS- melding te worden ingediend. Wanneer binnen 4 weken geen reactie van de provincie wordt ontvangen, is het toegestaan om te saneren conform de BUS-melding. Deze procedure is in de plaats gekomen van de voormalige goedkeuring van de provincie. De BUS-melding wordt gepubliceerd in een huis-aan-huisblad. Indien noodzakelijk worden aanvullend saneringsvoorschriften in de omgevingsvergunning opgenomen. De beschikking is hiervoor leidend.
Wat betreft de concrete ontwikkelingen dient in geval van functiewijziging onderzoek te worden verricht naar de bodemkwaliteit. Bij de vaststelling van wijzigingsplannen dient aandacht te worden besteed aan de bodemgesteldheid.
In maart/april 2018 is door onderzoeksbureau Tauw een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Bijlage 4). Uit de resultaten is gebleken dat in de bovengrond een matig tot sterke verontreiniging aanwezig is met lood. In de onderlaag van 0,5 tot 1 m -mv is wederom een sterke verontreiniging aangetroffen met lood. De sterke verontreiniging met lood op de onderzoekslocatie heeft een geschatte omvang van meer dan 100 m3, hoogstwaarschijnlijk te relateren aan de oudstedelijke ophooglaag.
Verder zijn bij mengmonsters van de bovengrond (0-1 m -mv) maximaal licht verhoogd gehalten van koper, kwik, lood, zink en PAK aangetroffen. In de diepere lagen (vanaf 1 m -mv) zijn geen verontreinigingen aangetroffen, met uitzondering van een licht verhoogd gehalte aan kobalt in de veenlaag. In de diepst onderzochte laag (2,5 – 3,0 m -mv) zijn geen verontreinigingen aangetroffen. In het grondwater zijn geen verontreinigingen aangetroffen.
Er is geen asbest aangetroffen in één van de mengmonsters, daarom wordt nader onderzoek naar asbest niet noodzakelijk geacht. Bij werkzaamheden bij de bebouwing ter plaatse van het asbestverdachte dak dient rekening gehouden te worden met de mogelijke aanwezigheid van asbest in het materiaal.
Geconcludeerd wordt dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem mogelijk een belemmering vormt voor de voorgenomen nieuwbouw. Er is sprake van de aanwezigheid van een heterogeen verontreinigde bodem op de onderzoekslocatie. Werkzaamheden in de bodem ter plaatse van het aangetoonde geval van ernstige bodem verontreiniging is uitsluitend toegestaan nadat bevoegd gezag heeft ingestemd met een (BUS-) saneringsplan voor de locatie.
In de toekomstige situatie zijn de functies woningentree, fietsenberging en algemene ruimten (bedrijfsmatige functies) gepland. Dit zijn geen gevoelige functies waarbij sprake is van intensief bodemcontact. Om deze reden wordt aanvullend onderzoek niet noodzakelijk geachte en is vermoedelijk geen sprake van een spoedeisende sanering. Voor de ontwikkeling is alleen sprake van projectmatige ontgraving, waarbij de grondwerkzaamheden moet worden voldaan aan de vereisten die samenhangen met het werken in ernstig verontreinigde grond.
Indien bij (graaf)werkzaamheden op de locatie grond vrijkomt, is deze niet zondermeer geschikt voor hergebruik buiten de locatie. Voor toepassing van grond buiten de locatie is het Besluit bodemkwaliteit en de Nota bodembeheer van toepassing. Bij werkzaamheden in de bodem dient tevens rekening te worden gehouden met de veiligheidsmaatregelen conform de CROW 132 of de herziene CROW 400.
In de toelichting van ruimtelijke plannen moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Het doel hiervan is om cultuurhistorische belangen meer te laten meewegen in de ruimtelijke ordening. Hiertoe is op 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij dit voorschrift in artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a is opgenomen.
De in de grond aanwezige waarden komen in paragraaf 5.1 (Archeologie) aan bod, de overige cultuurhistorische aspecen worden in deze paragraaf besproken.
Op 2 november 2017 heeft de gemeenteraad het Erfgoedbeleid Purmerend 2017 vastgesteld. Dit beleid richt zich op het behoud van het Purmerendse erfgoed. Het spreekt de visie uit dat het erfgoed belangrijk is voor de stad. De gemeente heeft vier ambities met betrekking tot het erfgoed:
Bij dit beleid is een Cultuurhistorische Waardenkaart opgesteld, waar al het erfgoed van Purmerend op is afgebeeld.
De Cultuurhistorische Waardenkaart toont aan de locatie in de nabijheid van het voormalige bastion is gelegen, maar hierop geen invloed heeft. In de 20e eeuw is de Where verlegd. De huidige Where volgt grotendeels de vorm van het voormalige bastion. Binnen het plangebied is geen sprake van de aanwezigheid van cultuurhistorische waarden.
De ontwikkeling is in lijn met de wetgeving rond cultuurhistorie.
In het kader van ruimtelijke procedures conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient het aspect externe veiligheid in acht te worden genomen. Het gaat hierbij om risico's ten aanzien van het vervoer, de opslag en het bewerken van gevaarlijke stoffen. De risico's met betrekking tot gevaarlijke stoffen worden geduid in het zogenaamde Plaatsgebonden risico (PR) en het Groepsrisico (GR). Het groepsrisico dient in veelal de meeste ruimtelijke procedures verantwoord te worden. De verantwoording is erop gericht om een weloverwogen besluit te nemen over het van het groepsrisico. Het uiteindelijke besluit is aan het bevoegd bezag.
Ten tijde van het opstellen van het ontwerpbestemmingsplan is een LPG-tankstation aanwezig geweest op het naastgelegen perceel. De gemeente heeft met de eigenaar een overeenkomst gesloten waarin is afgesproken dat de verkoop van LPG wordt beëindigd op het moment dat onderhavig bestemmingsplan onherroepelijk is geworden, doch uiterlijk op 1 januari 2020. Planologisch wordt de beëindiging vastgelegd middels het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid uit het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Overwhere-Zuid 2012". In dat kader is hier geen QRA voor het LPG-tankstation uitgevoerd.
Op 7 augustus 2018 heeft de veiligheidsregio haar advies met betrekking tot externe veiligheid en basisbrandweerzorg uitgebracht.
Externe veiligheid
Gezien de beëindiging van de LPG-opslag en – verkoop, dus het wegnemen van de risicobron, is er voor de veiligheidsregio geen noodzaak een advies uit te brengen.
Wél wordt verzocht om rekening te houden met andere calamiteiten bij het tankstation, zoals een brand van een plas benzine. Hiervoor is het raadzaam aan de westzijde van het gebouw te zorgen voor
vluchtdeuren/nooduitgangen. Dit in verband met het kunnen vluchten naar veilig gebied, dus van de
plasbrand af.
Basisbrandweerzorg
Voor de basisbrandweerzorg wordt uitgegaan van de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid.
Het plangebied is via twee zijden te bereiken voor de brandweer. Voor de opkomsttijd geldt een
tijdnorm van 8 minuten (Besluit veiligheidsregio’s). Deze norm wordt in principe gehaald.
Nabij het plangebied is een primaire bluswatervoorziening (brandkranen) aanwezig. Of dit voldoende
is qua capaciteit en afstand is nog niet beoordeeld. Dit aspect zal bij de verdere uitwerking en
inrichting van het plangebied en de verlening van de omgevingsvergunning nader moeten worden beschouwd.
Advies
De gemeente Purmerend wordt geadviseert, om bij de besluitvorming over dit bestemmingsplan de volgende aspecten mee te wegen:
De wetgeving omtrent externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor het onderhavige bestemmingsplan .
Het plangebied bevindt zich niet binnen de geluidszone van een spoorweg of in de nabijheid van een industrieterrein, zodat de aspecten spoorweglawaai en industrielawaai hier niet van toepassing zijn.
Artikelen 76 en 74 van de Wet geluidhinder (hierna Wgh) schrijven voor dat in ruimtelijke plannen, die betrekking hebben op gronden die langs een verkeersweg gelegen zijn, onderzocht dient te worden of op de gevel van gebouwen de maximale toegestane geluidsbelasting niet wordt overschreden.
Langs alle wegen bevinden zich, als gevolg van de Wgh, geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De zonebreedte is afhankelijk van een binnen of buitenstedelijke ligging en de hoeveelheid rijstroken van de weg en wordt gemeten uit de rand van de weg. Een naast die rijstrook liggend fietspad ligt dus ook in die zone. Ook een vluchtstrook, niet zijde een rijstrook ligt in de zone. De ruimte boven en onder de weg behoort ook tot de zone.
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De voorkeursgrenswaarde mag in principe niet worden overschreden. Indien uit akoestisch onderzoek blijkt dat deze voorkeursgrenswaarde wel wordt overschreden, is onderzoek naar maatregelen gericht op het verminderen van de geluidsbelasting op de gevels van geluidgevoelige objecten noodzakelijk. Onderscheid wordt gemaakt in maatregelen aan de kant van de bron (bijvoorbeeld geluidsreducerend asfalt), maatregelen in het overdrachtsgebied (bijvoorbeeld geluidsschermen), maatregelen aan de kant van de geluidsontvanger (bijvoorbeeld geluidsdove gevels) of het vergroten van de afstand tussen de geluidsbron en de ontvanger.
Zijn maatregelen onvoldoende doeltreffend, dan wel ontmoeten deze maatregelen overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard, dan kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek tot vaststelling van (een) hogere waarde(n) worden ingediend bij burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend. Deze hogere grenswaarde mag, afhankelijk van de situatie, een bepaalde waarde niet te boven gaan (uiterste grenswaarde). De uiterste grenswaarde voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen langs bestaande wegen in binnenstedelijk gebied bedraagt 63 dB.
Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een snelheid lager dan 70 km/h geldt een aftrek van 5 dB. Voor wegen met een maximumsnelheid van 70 km/h of meer geldt een aftrek van 2 dB. Op alle in akoestische onderzoeken worden genoemde geluidsbelastingen is deze aftrek toegepast, tenzij anders vermeld
In april 2018 is door onderzoeksbureau DPA Cauberg-Huygen een akoestisch onderzoek verricht (Bijlage 5). De geplande geluidgevoelige bestemming betreft een nieuwe situatie in de zin van de Wet geluidhinder. Het woningbouwproject bevindt zich volgens de Wet geluidhinder binnen de zones langs de Gedempte Where, Hoornselaan, Wagenweg en Plantsoengracht.
Ten behoeve van dit geluidonderzoek is gebruik gemaakt van de Wet geluidhinder, zoals deze geldt per 1 mei 2017. De berekende geluidbelastingen zijn getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder:
De geluidbelastingen vanwege wegverkeer zijn berekend conform de Standaardrekenmethode 2 uit bijlage III van het ‘Reken- en meetvoorschrift geluid 2012’.
Vanwege de Gedempte Where bedraagt de geluidbelasting maximaal 54 dB Lden. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt ter plaatse van de zuidwestgevel en een deel van de oost- en westgevel overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt nergens overschreden.
Vanwege de Hoornselaan bedraagt de geluidbelasting maximaal 58 dB Lden. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt ter plaatse van de noord-, zuidwest- en westgevel overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt nergens overschreden.
Vanwege de Wagenweg bedraagt de geluidbelasting maximaal 61 dB Lden. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt ter plaatse van de noordgevel en deels de oost- en westgevel overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt nergens overschreden.
Met betrekking tot de Plantsoengracht wordt overal aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voldaan.
Omdat verschillende geluidreducerende maatregelen aan de bron, in het geluidoverdrachtsgebied en aan het gebouw bezwaren met zich meebrengen, is het realistisch om hogere waarden aan te vragen van:
In verband met het bedrijfsgeluid in de omgeving zal met het gebouwontwerp rekening mee gehouden moeten worden dat de gevels op tenminste 10 meter afstand van de tegenover- en naastgelegen kavel worden gesitueerd, danwel moeten geluidreducerende maatregelen worden getroffen, bijvoorbeeld dove gevels, geluidafschermende constructies zoals vliesgevels (gebouwgebonden geluidschermen) en geheel verglaasde buitenruimten.
In de Duurzaamheidsagenda van de gemeente Purmerend wordt geen toetsingskader op basis van geurpercentielen gepresenteerd. Als toetsingskader voor het onderwerp geur wordt het geurbeleid van Provincie Noord-Holland gehanteerd.
In het Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018 van provincie Noord-Holland staat het geurbeleid voor 2015–2018. Het uitgangspunt is de nationale doelstelling van maximaal 12% geurgehinderden en geen ernstige geurhinder.
Gezien de aard van het project waarvoor het onderhavige bestemmingsplan wordt opgesteld, speelt geur hier geen rol.
Er hoeft voor het onderhavige bestemmingsplan geen onderzoek gedaan te worden naar mogelijke geurhinder.
In het visiedocument van het Wagenweggebied is de plek aan de Wagenweg 9 aangewezen als een mogelijke locatie voor een stedelijk accent in de vorm van een hoger gebouw. De locatie ligt aan het water van de Where net naast de brug op het snijvlak van het Wagenweggebied met het historische centrum van Purmerend. Met de keuze voor de pakhuisachtige architectuur wordt zowel teruggegrepen op de kleinschalige architectuur van de stadswoningen in het centrum enerzijds als aansluiting gezocht bij de grotere schaal van de woongebouwen in het Wagenweg gebied anderzijds. Het gebouw is daarom opgedeeld in een reeks verspringende pakhuizen (kleine korrel) die tezamen op een basement staan en zo een groter geheel vormen (grote korrel). De bijzondere ligging van het gebouw maakt dat het aan drie zijden een voorgevel heeft, namelijk aan de Wagenweg, de Where en aan de Hoornselaan. De gevel aan de Prinsenhof heeft het karakter van een zijgevel. De voorgevels hebben afwisselend grote ramen en brede, deels afgeschermde,balkons. De zijgevel heeft een reeks grote en smalle ramen. De verticale repetitie van de balkons en de kozijnen geeft de gevels een slank en rijzig uiterlijk. Het gebouw past hiermee binnen de uitgangspunten van het Ambitiedocument Wagenweggebied.
Ook bij horeca wordt ernaar gestreefd de milieubelasting voor de omliggende woningen zoveel mogelijk te beperken. Dit gebeurt door eisen te stellen aan de toelaatbaarheid van deze activiteiten. Hierbij wordt gebruikgemaakt van de Staat van Horeca-activiteiten (toelichting: Bijlage 6): aanwezige horecagelegenheden worden volgens deze staat ingeschaald. In de Staat van Horeca-activiteiten wordt middels verschillende categorieën aangegeven of de milieubelasting van een horecagelegenheid toelaatbaar kan worden geacht. De zwaarste categorie (3) zijn de horecabedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts moeten zijn geopend en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen (verkeersaantrekkende werking, daarmee gepaard gaande hinder op straat en parkeeroverlast), zoals dancings, discotheken en partycentra. Deze bedrijven zijn alleen toelaatbaar in specifiek voor dergelijke horecabedrijven aangewezen gebieden.
Hier is horeca van ten hoogste categorie 1b wenselijk. Een restaurant/bar/(grand) café is op deze locatie goed inpasbaar. Door de combinatie met woningen erboven, mag de openingstijd niet later dan 24:00 uur zijn. Daarnaast zijn langere openingstijden niet wenselijk vanwege de transformatie van het hele Wagenweggebied tot een woonbuurt. Het voornemen past ook binnen de in paragraaf 3.4.5.1 beschreven horecavisie.
Binnen het bestemmingsplan wordt horeca tot en met categorie 1b mogelijk gemaakt. Dat is goed inpasbaar in het gebied en past binnen het beleid.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een uit een oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Op 15 november 2007 is wet- en regelgeving in werking getreden die tezamen bekend staat onder de naam 'Wet luchtkwaliteit'. Dit is echter geen formele benaming. Op basis van deze wetgeving kunnen ruimtelijk-economische initiatieven worden uitgevoerd als aan één of meer voorwaarden wordt voldaan:
De kern van titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) bestaat uit luchtkwaliteitseisen, gebaseerd op de Europese richtlijnen. Een overzicht van deze luchtkwaliteitseisen is te vinden in het Compendium voor de Leefomgeving. Verder bevat titel 5.2 van de Wm basisverplichtingen op grond van Europese richtlijnen, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Titel 5.2 van de Wm regelt het zogenaamde Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Daarbinnen werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Het uitgangspunt is dat de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden gehaald. In artikel 5.16 lid 1 van de Wm staat opgesomd wanneer een (luchtvervuilend) project toelaatbaar is. Dan moet aannemelijk worden gemaakt, dat het project aan één of een combinatie van de volgende voorwaarden voldoet:
Voor ruimtelijke projecten geldt uiteraard ook het principe van een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast kan de amvb Gevoelige bestemmingen relevant zijn.
Met het Besluit gevoelige bestemmingen van 1 december 2008, gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer, wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen'- zoals een school of een verzorgingstehuis- in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek noodzakelijk is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg.
Waar in de onderzoekszone de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen. Dit wordt bereikt door op een dergelijke plek de vestiging van bijvoorbeeld een school niet toe te staan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10% van het totale aantal blootgestelden toegestaan.
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' wordt aangegeven op welke manier snel kan worden vastgesteld of de bijdrage van een nieuwbouwproject op de luchtkwaliteit valt onder de term 'niet in betekende mate'. De bijlage geeft een harde omschrijving van een aantal gevallen. Voor woningbouw geldt bij één ontsluitingsweg een aantal van 1.500 nieuwe woningen netto, bij twee ontsluitingswegen geldt een aantal van 3.000 woningen. Voor de bouw van kantoren geldt bij één ontsluitingsweg een bedrijfsvloeroppervlak van 100.000 m2 en bij twee ontsluitingswegen geldt een bedrijfsvloeroppervlak van 200.000 m2.
De verkeersaantrekkende werking van het project het project waarvoor het onderhavige bestemmingsplan wordt opgesteld zal geringer zijn dan door de hiervoor genoemde woningaantallen, waardoor het project als 'niet betekende mate' aangemerkt kan worden.
Er hoeft voor het onderhavige bestemmingsplan geen onderzoek gedaan te worden naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit.
Voor bepaalde grootschalige ontwikkelingen op het gebied van woningen, bedrijvigheid en infrastructuur dient op grond van het Besluit milieu-effectrapportage 1994 een milieu-effectrapportage opgesteld te worden. Hierin moet worden aangegeven wat de gevolgen zijn van de ontwikkelingen voor het milieu. In het Besluit m.e.r. is aangegeven in welke gevallen er onderzoek gedaan moet worden. Afhankelijk van de grootte van het project zijn er drie mogelijkheden:
De voorgenomen activiteit is niet opgenomen in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet aan te merken als een activiteit waarvoor een directe m.e.r.-plicht bestaat. Het is wel opgenomen in onderdeel D (categorie D.11.2) van bijlage II van het Besluit m.e.r. De activiteit betreft een stedelijk ontwikkelingsproject, maar het valt onder de drempelwaarden die hier genoemd worden.
Activiteiten | Gevallen | Besluit | |
D.11.2 | De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. | In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op: 1: een oppervlakte van 100 hectare of meer, 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer. |
De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening --> het bestemmingsplan |
Dit betekent dat het verplicht is een vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht uit te voeren. De inhoudelijke vereisten voor deze beoordeling staan benoemd in bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r. Hierin staat dat de voorgenomen activiteiten aan de volgende drie aspecten moeten worden getoetst:
1. kenmerken van het project;
2. plaats van het project;
3. kenmerken van het potentiële effect.
De kenmerken van het voornemen en de potentiële effecten
Het plan omvat de bouw van 69 woningen met parkeervoorzieningen en kleinschalige horeca en blijft ver onder de hierboven genoemde drempelwaarden. Hierbij kan er van worden uitgegaan, gelet op de kenmerken en de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect, dat dit niet gepaard gaat met een grote toename aan verkeersintensiteiten en daarmee gepaard gaande milieubelasting (geluid, luchtkwaliteit) ten opzichte van de huidige situatie.
De plaats van de uitbreiding (ligging ten opzichte van gevoelige gebieden)
Het plangebied ligt in de bebouwde kom met daaromheen met name gemengde stedelijke functies en wegen. Het plangebied ligt niet in de nabijheid van beschermde natuurgebieden.
De conclusie op grond van bovenstaande is, dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht.
Gezien de kenmerken van de potentiële effecten van het voornemen in combinatie met de kenmerken/gevoeligheid van de omgeving waarin deze optreden, is de impact van het plan op het milieu gering te noemen. Het is dus niet noodzakelijk om een m.e.r. op te starten. Na afronding van alle onderzoeken is een MER-aanmeldnotitie opgesteld (zie Bijlage 7).
Milieuzonering legt een relatie tussen de milieuaspecten van een bedrijf - geluid, geur, gevaar en stof - en de omgeving. Daarnaast is de mate waarin een bedrijfstype personen- of goederenverkeer genereert mede bepalend voor de mate van hinder, en dus voor de mogelijkheid tot vestiging of uitbreiding. Bij milieuzonering staan vier vragen centraal:
Voor het opstellen van een milieuzonering hanteert de gemeente Purmerend de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009. Met behulp van richtafstanden wordt bepaald welke afstand aanvaardbaar is.
Om overlast voor woningen als gevolg van de nabijheid van horeca te beperken, wordt in dit bestemmingsplan een horecazonering gehanteerd. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de Staat van Horeca-activiteiten. Aanwezige horecagelegenheden worden volgens deze staat ingeschaald. In de Staat van Horeca-activiteiten wordt door middel van verschillende categorieën aangegeven of de milieubelasting van een horecagelegenheid toelaatbaar kan worden geacht. De zwaarste categorie (3) zijn de horecabedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts moeten zijn geopend, een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen (verkeersaantrekkende werking, daarmee gepaard gaande hinder op straat en parkeeroverlast), zoals dancings, discotheken en partycentra. Deze bedrijven zijn alleen toelaatbaar in specifiek voor dergelijke horecabedrijven aangewezen gebieden. Voor een algemene toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten wordt verwezen naar Bijlage 6.
Het bestemmingsplan biedt alleen ruimte aan horecabedrijven uit lichtere categorieën. Het onderhavige bestemmingsplan bevat geen bedrijven waar een milieuzonering op van toepassing is.
In het onderhavige bestemmingsplan speelt milieuzonering geen rol.
In ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat hoe de ontwikkelingen die hierin mogelijk worden gemaakt zich verhouden met de wet- en regelgeving op het gebied van gebieds- en soortenbescherming.
Wet Natuurbescherming
Sinds 1 januari 2017 geldt de Wet natuurbescherming. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Daarmee zijn gebiedsbescherming en soortbescherming bij elkaar gebracht in één Nederlandse wet.
Deze wet beschermt de van nature in Nederland in het wild voorkomende planten en dieren en hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen. De Wet Natuurbescherming wijkt in een aantal opzichten af van de Flora- en faunawet; de strekking is echter hetzelfde. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen). Net als in de Flora en faunawet is de Wet Natuurbescherming een zorgplicht opgenomen, een algemeen geldende fatsoensnorm voor de omgang met flora en fauna. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen zo weinig mogelijk nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben. De soortbeschermingsbepalingen uit de Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (VR) en Habitatrichtlijn (HR) zijn in de Wet Natuurbescherming geïmplementeerd: soorten en vegetatietypen waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, worden beschermd onder de nieuwe Wet Natuurbescherming. Ongeveer 200 soorten verliezen hun bescherming in vergelijking met de eerder vigerende Flora-en faunawet, voornamelijk soorten vaatplanten (muurplanten, orchideeën) en (zee)vissen. De bij de Flora en faunawet gehanteerde gedragscodes blijven bestaan, zij het dat de lijsten met beschermde soorten wijzigen en aangepast moeten worden. Voor soortbescherming in relatie tot ruimtelijke ingrepen is een aantal artikelen in de nieuwe Wet Natuurbescherming van belang:
In de Wet Natuurbescherming worden drie beschermingsregimes onderscheiden:
1. Soorten van Vogelrichtlijn:
Bescherming van alle in het wild levende volgens in de EU, beschreven in artikel 3.1-3.4 van de Wet Natuurbescherming. Dit beleid verandert deels t.o.v. de Ffwet. Hieronder valt ook het begrip "opzettelijk" is bij doden, vangen en verstoring van nesten etc. opgenomen. Hieronder valt ook het begrip voorwaardelijk opzet". De grote verandering is dat verstoring onder de nieuwe wet is toegestaan, mits de staat van instandhouding van de soort maar niet in het geding komt. Degene die de verstoring begaat, moet dan aantonen dat er geen verstoring van wezenlijke invloed is. Verstoren van broedende vogels (op nest) en eieren blijft verboden. De provincie kan hiervoor vrijstellingen maken en ontheffingen verlenen.
2. Soorten van Habitatrichtlijn:
Bescherming van dier- en plantensoorten in artikel 3.5-3.9:
3 Andere soorten:
Dit zijn de in de bijlage van artikel 3.10 van Wet Natuurbescherming genoemde soorten. In deze bijlage staan zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten. Onderdeel A bevat de fauna en onderdeel B de flora. Deze lijst is een nationale toevoeging en betreft soorten die in principe een landelijke achteruitgang kennen. In praktijk is deze bescherming lichter en verwacht wordt dat ontheffingen vrij gemakkelijk verkregen kunnen worden, aangezien er niet de zwaardere belangen gelden voor de soorten van de Europese richtlijnen. Ruimtelijke ontwikkeling is een geldig belang voor een ontheffing (artikel 3.10.2 onderdeel a). Opzettelijk verstoren in algemene zin, wordt voor deze groep niet genoemd als verbod. De provincies kunnen voor deze lijst vrijstellingsbesluiten maken. Op dit moment staan ook zeer algemene soorten op deze lijst; mogelijk zal er een vrijstellingsbesluit of AMvB opgesteld worden hoe hier mee om te gaan. De provincie Noord-Holland heeft nog geen lijst met vrijstellingsbesluiten gemaakt.
Provinciale Ecologische Hoofdstructuur
De Provinciale Ruimtelijke Verordening van de provincie Noord-Holland bepaalt dat een bestemmingsplan geen bestemmingen en regels bevat die omzetting naar de natuurfunctie onomkeerbaar belemmeren en de wezenlijke kenmerken en waarden van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS) en de ecologische verbindingszones significant kunnen aantasten. In Purmerend vallen alleen enkele delen van het Purmerbos en een stuk agrarische grond tegen Ilpendam aan, onder de PEHS. Ook ligt er langs de ringvaart van de Wijde Wormer, waar Weidevenne aan grenst, een ecologische verbindingszone. Het onderhavige project tast deze waarden niet aan.
In februari 2018 is door bureau Els & Linde een oriënterend onderzoek – een zogenoemde quick scan Ecologie – uitgevoerd (zie Bijlage 8).
Beschermde soorten
Uit de resultaten van de quick scan Ecologie van 22 februari 2018, is gebleken dat het voorkomen van huismus en vleermuizen binnen de planlocatie niet zijn uit te sluiten. Voor de ruimtelijke plannen dient eerst een afdoend onderzoek naar vleermuizen en huismussen te worden uitgevoerd. Binnen de planlocatie zijn enkele soorten te verwachten waarmee rekening moet worden gehouden. Aangetroffen dieren die niet uit zich zelf het werkgebied kunnen verlaten, dienen – onder begeleiding van een ecoloog - in veiligheid te worden gebracht en buiten het werkgebied te worden uitgezet. Schuilplekken zoals bladhopen, hout- en steenstapels en dergelijke, dienen eerst te worden gecontroleerd op schuilende dieren. In zijn algemeenheid dienen geschikte schuil- en overwinteringsplekken voor dieren buiten het werkterrein intact te worden gelaten. Omdat vleermuizen en huismussen niet uit te sluiten zijn, is er in het vervolg afdoend onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 9).
Uit de resultaten van het afdoend onderzoek is gebleken dat binnen de planlocatie geen verblijfplaats van vleermuizen of huismus aanwezig is. De tuin naast de woning wordt benut door vleermuizen om te jagen. Zeer waarschijnlijk is er aan de overzijde van de Where een kraamkolonie. De vleermuizen uit die kolonie komen kort jagen en vliegen daarna door. Van belang is dat bij de nieuwbouw een groenvoorziening komt of blijft. Kan dat niet, dan is een ontheffing van de Wet natuurbescherming noodzakelijk. Het terrein rond de nieuwbouw wordt zodanig ingericht, dat geen ontheffing nodig is. Voorafgaande en tijdens de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de aanwezige soorten die vallen onder het zorgbeginsel van de Wet natuurbescherming. Aangetroffen dieren die niet uit zichzelf het werkgebied kunnen verlaten, dienen in veiligheid te worden gebracht en buiten het werkgebied te worden uitgezet, in vergelijkbaar geschikt habitat in de omgeving. Schuil- en overwinteringsplekken zoals bladhopen, houten steenstapels e.d. dienen eerst te worden gecontroleerd op overwinterende en of schuilende dieren.
In de bomen kunnen vogels in het voorjaar een nest bouwen. Om verstoring te voorkomen dienen de werkzaamheden buiten om de broedperiode – maart tot en met juli – van vogels te starten.
Natura 2000-gebied en Natuurnetwerk Nederland
Van de werkzaamheden wordt een toename van de emissie verwacht. Een berekening van de depositie is niet noodzakelijk. Vanwege de afstand tussen het Natura 2000-gebied en de planlocatie kan een effect van andere oorzaken, zoals geluid, licht of grondwaterstromen, op voorhand worden uitgesloten. Van de sloopwerkzaamheden zijn geen effecten op het Natuurnetwerk te verwachten.
Dit aspect vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling. Een ontheffing van de Wet natuurbescherming is niet nodig.
Voor ruimtelijke plannen in de omgeving van hogedrukaardgasleidingen en leidingen voor aardolieproducten met een externe veiligheidscontour is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Op grond van dit besluit dienen plannen te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico (PR) en de oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR).
Binnen het plangebied liggen geen planologisch relevante leidingen. Ook in de nabijheid van het plangebied is geen sprake van leidingen die van invloed kunnen zijn op het project.
De wetgeving inzake planologisch relevante leidingen levert geen belemmering op voor het onderhavige bestemmingsplan.
Het beleid ten aanzien van verkeer en vervoer in Purmerend is beschreven in het Verkeers- en Vervoerbeleidsplan Purmerend 2016 (beleidsregels en richtlijnen). Daarnaast heeft de gemeente Purmerend in 2016 de Nota Parkeernormen vastgesteld. De parkeernormen zijn hierbij gebaseerd op de meest recente parkeerkencijfers van CROW waar deze voor sommige functies specifiek zijn gemaakt voor de situatie in Purmerend.
Gemotoriseerd verkeer
De locatie is met de auto via de Hoornselaan en de Wagenweg goed bereikbaar. Ter plaatse geldt een maximale snelheid van 50 km per uur.
Langzaam verkeer
Het plangebied bevindt zich op loopafstand van de binnenstad van Purmerend. Overal in de binnenstad zijn voetpaden aanwezig langs de wegen voor het autoverkeer. En tevens zijn er langs de wegen in de vrijliggende fietspaden of fietsstroken aanwezig. Oversteken voor fietsers zijn geregeld met verkeersregelinstallaties of het is zo geregeld dat kruisend fietsverkeer voorrang heeft aan het overige verkeer. Voor zowel voetgangers als fietsers is het plangebied goed bereikbaar.
Openbaar vervoer
Binnen een afstand van minder dan 200 meter wordt de locatie ontsloten per bus en het treinstation van Purmerend is gelegen op ongeveer 600 meter. Hiermee ligt de nieuwbouw zeer nabij openbare vervoersvoorzieningen en is daarmee bijzonder goed via het openbaar vervoer bereikbaar.
Geconcludeerd kan worden dat de locatie goed ontsloten is voor gemotoriseerd verkeer en voor het langzaam verkeer. De locatie is ook gunstig gelegen ten opzichte van openbaar vervoersvoorzieningen als bus en trein.
Voor de berekening van de huidige verkeersgeneratie en de toekomstige verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van de rekentool 'Verkeersgeneratie & parkeren' van het CROW (zie ook CROW-publicatie 317 “Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie”). Voor het bepalen van de verkeersgeneratie van een bouwplan moet in de rekentool aangegeven worden 1) wat voor een gemeente (zeer sterk, sterk, matig, weinig, niet stedelijk) het betreft en 2) in welk gebied (centrum, schil centrum, rest bebouwde kom, buitengebied) het bouwplan gerealiseerd wordt. De gemeente Purmerend is een 'sterk stedelijke' gemeente en het plangebied is gelegen in 'schil centrum'.
Voor de 69 woningen resulteert dat in 228 motorvoertuigbewegingen (mvt) per etmaal en voor de horecavoorzieningen met een bruto vloeroppervlak van 430 m2 is dat 134 mvt per etmaal. De in totaal 362 mvt's (gemiddeld circa 15 per uur) kunnen zonder problemen op de bestaande wegen in de omgeving worden afgewikkeld.
Voor het Wagenweggebied heeft de gemeente Purmerend een Ambitiedocument geschreven. Hierin is opgenomen hoe het Wagenweggebied getransformeerd kan worden van een bedrijventerrein met woningen naar een mooie nieuw stadswijk. Deze transformatie vindt plaats door per ontwikkeling “maatwerk” te leveren. Voor de 69 appartementen geldt net als bij andere ontwikkelingen in het Wagenweggebied dat de ambitie is om de benodigde parkeernorm af te stemmen op de functie, doelgroep en het wenselijke gebruik in stedelijk gebied.
Voor deze ontwikkeling worden 42 parkeerplaatsen gerealiseerd in de inpandige parkeergarage in het gebouw. Voor 69 appartementen resulteert dit in 0,6 parkeerplaats per appartement. Gezien de beoogde doelgroep (kleine huishoudens van 1 a 2 personen), de centrale ligging aan de rand van het centrum en de nabijheid van diverse openbaar vervoersmiddelen, is dit aantal parkeerplaatsen passend voor deze ontwikkeling. Daarnaast is eventueel ook de toepassing van deelauto's mogelijk, zodat een deel van de bewoners geen auto hoeft te bezitten, maar deze wel kunnen gebruiken. Ook dit zorgt voor een lagere parkeervraag.
Met betrekking tot de horeca wordt hierbij vooral gedacht aan daghoreca voor de plezierbootjes die over de Where varen. Dit betekent dat bezoek aan deze functie voor een groot deel niet met de auto, maar met een boot komt. Er wordt daarom ook uitgegaan van een lagere norm van 3 parkeerplaatsen per 100 m2. Dat resulteert in een parkeerbehoefte van de horeca van maximaal 13 parkeerplaatsen. Deze parkeerbehoefte dient in de omgeving in de openbare ruimte of op alternatieve parkeerterreinen opgevangen te worden. Dit is in ieder geval ook mogelijk op enige afstand in op loopafstand aanwezige openbaar toegankelijke parkeerlocaties, zoals De Prinsenhof of Eggert.
Ten aanzien van het parkeren is het uitgangspunt dat een ontwikkeling geen extra druk op de
parkeersituatie in de bestaande openbare ruimte legt. Er wordt dan ook de nulvergunningenregeling (conform Nota Parkeernormen Purmerend 2016) toegepast. Om de omgeving te beschermen tegen toenemende parkeerdruk kunnen bewoners van deze ontwikkeling geen aanspraak maken op een parkeervergunning voor straatparkeren. Bewoners met een parkeerbehoefte kunnen hun auto stallen in de parkeergarage onder het pand. Om te voorkomen dat de gebruikers van dit pand aanspraak maken op parkeervergunningen voor op straat, houdt de gemeente een 'nulvergunningenoverzicht' bij.
Het verkeer van de beoogde nieuwbouw kan goed en veilig via de bestaande wegen worden afgewikkeld en het plan voorziet in een passend aantal parkeerplaatsen. De aspecten 'Verkeer en Parkeren' leveren geen belemmeringen op voor het onderhavige bestemmingsplan.
Nota Waterbeleid 21e eeuw
Op basis van beleid dat voortkomt uit de nota 'Waterbeleid 21e eeuw' is een watertoetsproces ingesteld bij de ruimtelijke planvorming. Het watertoetsproces heeft tot doel om elkaar vroegtijdig te informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van het belang van water en dit in ruimtelijke plannen gestalte te geven. Een watertoetsproces leidt onder andere tot een waterparagraaf in het plan. De diepgang van de watertoets en de inhoud van de waterparagraaf kan verschillen naar de aard van de planvorming. De watertoets moet er voor gaan zorgen dat er bij de inrichting van ons land bewust rekening wordt gehouden met water. De waterbeheerder en initiatiefnemer nemen daarvoor samen de waterhuishoudkundige doelstellingen zichtbaar en evenwichtig mee bij alle ruimtelijke plannen of ingrepen.
Naast de in de toelichting genoemde Watertoets is er in de Nota 'Waterbeleid 21e eeuw' (Commissie Tielrooij, 2000) het principe van 'Vasthouden - Bergen - Afvoeren' als ordeningsprincipes geïntroduceerd. Dit is bedoeld om het watersysteem op een duurzame en robuuste manier in te richten, teneinde de burgers een prettige en veilige leefomgeving te bieden.
Nationale Waterplan 2016-2021
In het Nationale Waterplan staan vijf ambities centraal. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door onze veiligheidsnormen tegen overstroming te vernieuwen. Het kabinet kiest voor een grotere inzet op verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics). Dit zorgt er voor dat de Nederlandse wateren schoon en gezond zijn en er genoeg zoet water is. Verder wil het kabinet dat Nederland klimaatbestendig en waterrobuust wordt ingericht, dat Nederland een gidsland is en blijft voor watermanagement en -innovaties. Dat is gunstig voor onze economie en ons verdienvermogen. Tot slot wil het kabinet dat Nederlanders waterbewust leven. Deze ambities moeten gezamenlijk ingevuld worden door iedereen die werkt aan de ruimtelijke inrichting van Nederland: alle overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen. Water en ruimtelijke ordening zijn dus steeds meer met elkaar verweven. In het verleden werd water vooral geplooid naar de wensen van inrichters en gebruikers. Steeds vaker verschijnt waterproblematiek in de actualiteit.
De hoogwatersituaties van de afgelopen jaren, maar ook verdrogingsverschijnselen, hebben aangetoond dat water een belangrijk aspect is bij ruimtelijke ordening. Daarom moet men water beter inbedden in ruimtelijke plannen. Ook vraagt klimaatverandering om ruimtelijke aanpassingen. Denk hierbij aan zeespiegelstijging, hogere afvoeren van rivieren en hevige regenbuien en perioden van droogte. Het wateraspect moet men zo vroeg mogelijk betrekken bij ruimtelijke planvorming.
In structuurvisies en bestemmingsplannen staat de wettelijke verplichting om de gevolgen voor water af te wegen via de watertoets. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moeten planners rekening houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Het proces van de watertoets voorziet erin dat rekening wordt gehouden met de eisen zoals die vanuit het waterbeheer worden gesteld. Dit is niet alleen van belang voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem. Het is ook belangrijk om zoveel mogelijk te voorkomen dat er problemen met water ontstaan nadat men heeft gebouwd. Tenslotte moet men in de waterparagraaf van zowel structuurvisies, bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen verantwoorden hoe het plan rekening houdt met: waterkwantiteit, waterkwaliteit, oppervlaktewater, grondwater, afvalwater en de landschappelijke aspecten van water.
Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.
Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
In november 2017 is online de watertoets voor de in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen doorgevoerd.
Regionale waterkering en primaire waterloop
Het plangebied bevindt zich binnen de zonering van een regionale waterkering en een primaire waterloop. Hierover vindt in het kader van dit bestemmingsplan overleg plaats met het Hoogheemraadschap.
Verharding en compenserende maatregelen
Binnen het werkgebied van het hoogheemraadschap is de afgelopen decennia door verstedelijking de hoeveelheid verharding toegenomen, terwijl tegelijkertijd het areaal aan open water is afgenomen. Om onder andere dit verschijnsel tegen te gaan is in 2003 de watertoets geïntroduceerd die ervoor moet zorgen dat de waterbelangen beter in ruimtelijke plannen worden meegenomen en dat ontwikkelingen 'waterneutraal' worden gerealiseerd. Een van de onderdelen van de watertoets is het beoordelen van de verhardingstoename. Door deze toename aan verharding zal neerslag versneld worden afgevoerd naar het oppervlaktewater, al dan niet via het rioolstelsel. Dit leidt tijdens extreme situaties tot pieken in de waterstand met mogelijke wateroverlast als gevolg. Om ervoor te zorgen dat de waterhuishoudkundige situatie niet verslechtert ten gevolge van de verhardingstoename zullen er in het desbetreffende peilgebied compenserende maatregelen getroffen moeten worden in de vorm van extra wateroppervlak. Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier hanteert bij ontwikkelingen waarbij sprake is van een verhardingstoename tot 2.000 m2 de vuistregel dat 10% van de toename aan verhard oppervlak moet worden gecompenseerd door middel van het inrichten van nieuwe waterberging. Uitgangspunt is dat de compensatie wordt gerealiseerd binnen het plangebied. Wanneer compenserende maatregelen binnen het plangebied niet mogelijk zijn kan in overleg met het hoogheemraadschap bepaald worden wat de alternatieve mogelijkheden zijn. In het onderhavige plangebied is de toename aan verharding 600 m2, zodat compensatie hier niet aan de orde is.
Waterkwaliteit en riolering
In het plan wordt een gescheiden riolering aangelegd, waarbij het hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering. Dit komt overeen met de basisdoelstelling van het hoogheemraadschap om het hemelwater van nieuwe oppervlakken zoveel mogelijk te scheiden van het afvalwater. Voorwaarde is wel dat het hemelwater als schoon kan worden beschouwd. Bij voorkeur wordt afstromend hemelwater van verharde oppervlakken eerst voorgezuiverd door een berm, wadi of bodempassage. Binnen dit bestemmingsplan is geen sprake van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd. Het is daarom niet doelmatig om het af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinrichting (rwzi). Dit betekent dat het de voorkeur heeft om voor de nieuwe ontwikkeling een gescheiden stelsel aan te leggen. Geadviseerd wordt om met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk te voorkomen.
Grondwater
Bij tijdelijke grondwateronttrekking en/of -lozingen van grondwater korter dan zes maanden met een hoeveelheid van minder dan 15.000 m3/per maand in "niet kwetsbaar gebied" en 8.000 m3/per maand in "kwetsbaar gebied" valt onder de algemene regels van de Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2009. In deze gevallen is geen vergunning voor de onttrekking benodigd, indien de grondwateronttrekking niet gelegen is binnen de waterkering en de bijbehorende beschermingszones. Dat is hier wél het geval, zodat een aanvraag watervergunning opgestuurd moet worden, welke dan als melding bij het hoogheemraadschap fungeert. Het hoogheemraadschap is net als voor het onttrekken en eventueel in de bodem retourneren van grondwater ook aanspreekpunt als het gaat om het lozen van het onttrokken grondwater op het oppervlaktewater. Voor lozingen op het oppervlaktewater dient een melding te worden gedaan bij het hoogheemraadschap. Voor de eventuele lozing van het bemalingswater op het riool dienen nadere afspraken gemaakt te worden met de rioolbeheerder, de gemeente.
Ondergrondse containers
Ondergrondse containers zijn niet toegestaan binnen het beoordelingsprofiel van de waterkering. De containers worden daarom langs de Wagenweg, buiten de zone van de waterkering gerealiseerd.
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. In het kader van de vergunningaanvraag voor het bouwen zal ook een watervergunning aangevraagd moeten worden, waarbij voldoende rekening zal worden gehouden met de relevante wateraspecten in het gebied.
Op 6 juli 2017 is de hoogbouwvisie voor Purmerend vastgesteld (zie paragraaf 3.4.3). Om hoogbouwinitiatieven te beoordelen zijn hierin vuistregels opgesteld. Van de initiatiefnemer van hoogbouw wordt verwacht dat de vuistregels worden meegenomen en afgewogen in de beoordeling van de hoogbouweffecten op de omgeving, waaronder ook windhinder. Deze beoordeling is verplicht bij een hoogte van meer dan 25 meter (8 lagen). De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte bouwhoogte is duidelijk hoger dan 25 meter, zodat er in het kader van de te beoordelen hoogbouweffecten ook een windhinderonderzoek is uitgevoerd (zie Bijlage 10).
Het windklimaat nabij de nieuwbouw aan de Wagenweg 9 te Purmerend is door Actiflow geanalyseerd met behulp van CFD-simulaties. Deze analyse geeft inzicht in windhinder en windgevaar voor voetgangers alsmede het windcomfort ter plaatse van private buitenruimten. Windhinder en windgevaar is inzichtelijk gemaakt conform de Nederlandse norm NEN8100:2006 'Windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving'. Windcomfort is inzichtelijk gemaakt met een door Actiflow ontwikkelde methode.
In het windhinderonderzoek zijn drie situaties vergeleken:
Conform NEN8100:2006 zijn simulaties uitgevoerd voor 12 windrichtingen. Hierbij zijn de resultaten verwerkt met de lokale windstatistiek. De resultaten laten zien dat het windklimaat in de bestaande situatie (1) zeer goed is met overwegend windhinderklasse A en B.
Door toevoeging van de nieuwbouw aan de Wagenweg 9 (2) ontstaan zones met windhinderklasse C en D. Hier ontstaat een combinatie van downwash en cornerstream door wind die vanuit het zuidwesten tegen het gebouw slaat.
Eenzelfde, maar minder groot effect is te zien bij de balkons. Het merendeel van de balkons ervaart naar verwachting een goed windklimaat en zal daardoor geschikt zijn voor langdurig comfortabel gebruik. Een aantal balkons op de westelijke en zuidelijke hoek hebben kleine zones die een beperking kennen ten aanzien van het comfortabel gebruik.
Door toevoeging van de nieuwbouw ontstaan geen zones die per definitie als 'slecht' worden aangemerkt. Hierbij wordt in dat geval uitgegaan van een doorloopfunctie. Indien er echter meer recreatief gebruik van de omgeving mogelijk is, dan wordt aanbevolen maximaal windhinderklasse C na te streven. Combinaties van beplanting (bomen, hagen en struiken), schermen, luifels en overige obstructies zijn gewenst om afdoende blokkering te bieden. Gezien de omvang van de zone met een verminderd windklimaat wordt voorgesteld om deze maatregelen af te stemmen op het gebruik van de buitenruimte, zodat lokaal windluwe zones kunnen worden voorzien. De balkons kennen veelal een acceptabel windklimaat in zowel situatie 2 als 3. De balkons die voor meer dan 25 % verminderd bruikbaar zijn dienen voorzien te worden van aanvullende maatregelen. Hier kunnen de balustrades aan de west- en zuidzijde met ca. 20 cm verhoogd worden. Hierdoor wordt voldoende beschutting voorzien, zodat men achter deze balustrade comfortabel kan zitten.
De gemeente mag op basis van de Wet ruimtelijke ordening alleen meewerken aan planontwikkelingen die haalbaar en uitvoerbaar zijn. Ingevolge artikel 3.1.6 Bro dient de toelichting van een bestemmingsplan inzichten te bevatten over de uitvoerbaarheid van een plan.
De ontwikkelaar is tevens eigenaar van het perceel waarop de ontwikkeling plaatsvindt. Het plan is hierdoor uitvoerbaar.
De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw daarvan planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.
Met betrekking tot het voorliggende initiatief hebben de gemeente en de initiatiefnemer op 18 juni 2018 een anterieure overeenkomst getekend waarin de kosten van de grondexploitatie zijn verzekerd. Hiermee zijn deze kosten anderszins verzekerd en is er volgens art. 6.12, lid 2, onder a Wro geen aanleiding meer tot het vaststellen van een exploitatieplan.
In deze paragraaf wordt ingegaan op het draagvlak dat in de maatschappij en bij andere (overheids-) instanties leeft voor de ontwikkeling. Het moet aannemelijk zijn dat er voldoende draagvlak is, waarbij opgemerkt wordt dat het is niet mogelijk is iedereen tevreden te stemmen. Bij het tegen elkaar afwegen van de diverse belangen kan het altijd mogelijk zijn dat één belang minder gewicht wordt toegekend dan het ander.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat een bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk plan, daarbij overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Artikel 3.1.6 Bro bepaalt daarnaast dat in de toelichting de uitkomsten van dit overleg worden beschreven.
Het concept van dit bestemmingsplan is met de volgende instanties besproken:
Het Hoogheemraadschap en de Veiligheidsregio hebben op 10 respectievelijk 7 augustus 2018 gereageerd. De reacties zijn in het ontwerp bestemmingsplan verwerkt.
De Algemene Inspraakverordening van de gemeente Purmerend bepaalt dat elk bestuursorgaan ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden kan besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het onderhavige geval is het project van zodanig omvang en aard dat besloten is om af te zien van de procedure op grond van de inspraakverordening.
In het kader van participatie zijn twee informatiebijeenkomsten worden gehouden. De eerste is op 9 juli 2018 geweest en de tweede op 11 december 2018. Tijdens deze informatiebijeenkomsten zijn belanghebbenden en geïnteresseerden in de gelegenheid gesteld het bouwplan te bekijken en vragen te stellen aan de initiatiefnemer en ambtenaren van de gemeente.
Artikel 3:8 Wro bepaalt dat op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Deze afdeling bevat bepalingen rond de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure.
Het ontwerp van dit bestemmingsplan ter inzage gelegen van xxxx tot en met xxxx. De kennisgeving is in de Staatscourant van xxx geplaatst. Tevens is de kennisgeving electronisch toegestuurd aan de volgende instanties:
De volgende personen/instanties hebben opmerkingen gemaakt.
PM
Dit hoofdstuk bevat de toelichting op de gekozen planvorm, die van een gedetailleerd bestemmingsplan. Tevens geeft het inzicht in de overwegingen die aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen.
Het onderhavige plan voorziet in een actueel en adequaat juridisch kader voor ontwikkeling en beheer van het plangebied. Het is een plan op basis van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening, opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).
Gezien het gewenste behoud van de ruimtelijke en functionele structuur en de beperkte mate van ontwikkeling is gekozen voor een gedetailleerde planvorm. Deze planvorm maakt het mogelijk alle aanwezige functies in het plangebied te voorzien van een gedetailleerde bestemmingsregeling waardoor de ruimtelijke kwaliteit in het gebied als zodanig kan worden beheerd en behouden.
Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het direct mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen) te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied gegeven zijn. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft omtrent de in acht te nemen horizontale en verticale maten. In de bijbehorende voorschriften zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de gebruiksbepalingen alsmede de eventuele afwijkingsmogelijkheden te vinden.
Voor een goede ruimtelijke ordening is het noodzakelijk dat de in het bestemmingsplan gestelde regels zodanig zijn opgesteld dat deze (goed) te handhaven zijn. Het gemeentebestuur is van oordeel dat de regels in het onderhavige plan voldoen aan deze eis.
De verschillende in het plangebied aanwezige functies zijn in overwegende mate overeenkomstig hun huidige gebruik bestemd. Daarnaast komen enkele nieuwe ontwikkelingen voor. Een aantal regelingen is hieronder toegelicht.
Bestemmingsregels
De grote eenheden groen met een structurerende functie en kleinere op zichzelf staande groeneenheden die belangrijk zijn voor de woonkwaliteit en waar flexibiliteit bij de inrichting van de openbare ruimte minder noodzakelijk is, zijn bestemd voor Groen. Binnen de bestemming Groen is een beperkt aantal gebruiksvormen toegestaan, zoals groen, voet- en fietspaden, water, waterkeringen, speelvoorzieningen, afvalverzamelplaatsen, nutsvoorzieningen, kunstobjecten en een (horeca) terras. Er mogen binnen deze bestemming in principe slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
Objecten van beeldende kunst zijn toegestaan tot een hoogte van zes meter. Burgemeester en wethouders kunnen binnenplans afwijken om objecten tot een hoogte van maximaal vijftien meter toe te staan.
Op/onder de gronden in de openbare ruimte is het plaatsen van ondergrondse containers toegestaan.
De gronden met de bestemming Wonen zijn bestemd voor de bewoning door personen en de daarbij behorende voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, tuinen en erven en de daarin geplaatste erfbebouwing, erf- en terreinafscheidingen, tuinmeubilair, speeltoestellen, water en nutsvoorzieningen. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om één horecavestiging met een omvang van maximaal 430 m2 toe te staan.
Aan-huis-verbonden beroepen, (kleinschalige) bedrijvigheid zijn toegestaan, zolang de woonfunctie in overwegende mate aanwezig blijft en er geen hinder voor de omgeving optreedt.
Het bestemmingsvlak is gelijk aan het bouwvlak en mag volledig bebouwd worden en een maximum bouwhoogte van 45 meter.
Artikel 5 Waterstaat - Waterkering
De in het plangebied aanwezige gronden die zijn aangewezen voor waterstaatkundige doeleinden worden beschermd via de dubbelbestemming Waterstaat-Waterkering. Voor bouwwerken of bouwwerkzaamheden binnen de grenzen van het waterstaatswerk is een watervergunning van het Hoogheemraadschap vereist.
Algemene regels
Het doel van deze bepaling is te voorkomen dat grond die al in aanmerking is genomen of betrokken is bij het verlenen van een vergunning niet nog een keer wordt betrokken bij een aanvraag om omgevingsvergunning. Hierdoor wordt voorkomen dat met gebruikmaking van privaatrechtelijke overeenkomsten, de publiekrechtelijke regels worden ondergraven.
In dit artikel worden regels gegeven voor bouwwerken die op twee of meer bestemmingen van toepassing zijn.
Ondergrondse bouw
De regels die van toepassing zijn op bovengrondse bouw zijn ook van toepassing op ondergrondse bouw. Het onderhavige bestemmingsplan verbindt daar de regel aan dat qua diepte ondergrondse bouw beperkt moet blijven tot ten hoogste één bouwlaag.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksbepaling is opgenomen wat onder verboden gebruik van de gronden wordt verstaan. Bij het bouwen of aanleggen van een nieuwe functie of voorziening moet in principe op eigen terrein gezorgd worden voor voldoende parkeerplaatsen.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Dit artikel geeft een regeling voor het geval dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.
Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit in werking treedt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit in werking treedt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.