direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Medisch Centrum Novawhere 2017
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0439.WPNOVAWHERE2017-on01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De Zorgcirkel is een zorgaanbieder voor senioren en chronisch zieken. De activiteiten betreffen thuiszorg, begeleiding, verzorging met verblijf, revalidatie en zorg aan terminale patiënten. De Zorgcirkel heeft circa 26 vestigingen.

De Zorgcirkel is voornemens een project uit te voeren ter plaatse van het zorggebouw Novawhere aan de Professor Meester P.J. Oudlaan 1, 1444 HT te Purmerend. Het huidige gebouw voldoet niet aan de eigentijdse eisen van privacy en arbeidsomstandigheden. Het project "Medisch Centrum Novawhere" zal zich ontwikkelen tot een locatie die zich met name richt op de verzorging van de somatische en revaliderende cliënt. De samenwerking met de behandeldienst moet leiden tot een sterk multidisciplinaire team.

Onderhavige toelichting heeft betrekking op een uitwerkingsplan ter plaatse van de wro-zone wijzigingsgebied-3 in het vigerende bestemmingsplan Overwhere Noord 2012
(in paragraaf 1.3 wordt hierop verder ingegaan). Het onderhavige bestemmingsplan geeft een planologisch kader-bouw-en gebruiksregels- waarbinnen het project van de Zorgcirkel planologisch mogelijk wordt gemaakt. Zie verder paragraaf 2.3.

1.2 Ligging plangebied

Novawhere ligt in Overwhere-Noord, het noordelijke deel van Purmerend.
Aan de noordzijde wordt het gebied begrensd door de Professor Meester P.J. Oudlaan, aan de oostzijde door de Doktor J.M. den Uyllaan, aan de zuidzijde door de sloot aan de Eendenlaantje.
Aan de westzijde vormt een groenzone met struiken en bomen de begrenzing van het plan richting de Reigerpark. De exacte locatie van het plangebied is in de luchtfoto weergegeven.

Figuur 1.2: Ligging plangebied
afbeelding "i_NL.IMRO.0439.WPNOVAWHERE2017-on01_0001.png"

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Op het plangebied geldt op het moment van inwerkingtreding van het onderhavige wijzigingsplan het bestemmingsplan Overwhere Noord 2012.

Gebied Overwhere Noord in Purmerend
afbeelding "i_NL.IMRO.0439.WPNOVAWHERE2017-on01_0002.png"

De gemeenteraad van Purmerend heeft bij raadsbesluit van 28 juni 2012 het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld. Met ingang van 18 september 2012 is dit plan onherroepelijk geworden en in werking getreden.

In de toelichting op het bestemmingsplan is opgenomen:
"De zorginstelling Novawhere heeft aangegeven te streven naar uitbreiding van capaciteit als gevolg van een toenemende zorgvraag. De toekomstige uitbreidingsplannen van de zorginstelling zijn in het voorliggende bestemmingsplan opgenomen middels een wijzigingsbevoegdheid. In de regels bij de wijzigingsbevoegdheid is opgenomen dat binnen het wijzigingsgebied bebouwing plaats mag vinden van maximaal 19 meter hoog".

Wro-zone wijzigingsgebied 3 uit het bestemmingsplan (rood gearceerd):
afbeelding "i_NL.IMRO.0439.WPNOVAWHERE2017-on01_0003.png"

Dit bestemmingsplan geeft de volgende bouw- en gebruiksmogelijkheden:

  • Enkelbestemming maatschappelijk-1; gezondheidszorg met daarbij behorende woonfuncties (artikel 7.1.e).

In de regels, artikel 21, wordt voor Novawhere als Wro-zone-wijzigingsgebied 3 aangegeven dat B&W overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan zodanig kunnen wijzigen dat hier bouwvlakken worden aangebracht, met dien verstande dat de maximale bouwhoogte ter plaatse van het wijzigingsgebied 19 meter bedraagt.

1.4 Leeswijzer

Hoofstuk 2 bevat een beschrijving van het project.
Hoofdstuk 3 geeft een samenvatting van het relevante actuele beleidskader.
Hoofdstuk 4 bevat een omgevingsanalyse waarin wordt nagegaan welke functies en bouwwerken zich voorafgaand aan vaststelling van het wijzigingsplan in het plangebied bevinden en in hoeverre het nieuwe project hierin past. In hoofdstuk 5 worden de relevante randvoorwaarden en omgevingsaspecten behandeld. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 7 geeft de juridische planbeschrijving.

Hoofdstuk 2 Projectomschrijving

2.1 Projectgrenzen

Het project vindt plaats aan de Professor Meester P.J. Oudlaan 1 te Purmerend, kadastraal bekend als: Gemeente Purmerend, Sectie D, nr. 2897 (zie bijlage 1 Kadastrale kaart).
De gemeentelijke terreinen houden de straten Professor Meester P.J. Oudlaan, Doktor J.M. den Uyllaan en Eendenlaantje in. Tussen de verkeersoppervlaktes en het terrein van Novawhere zijn er groene zones aanwezig.

2.2 Bestaande situatie

Novawhere is een van de Purmerendse locaties van Zorgcirkel. Het gebouw is ca. 16 jaar geleden vernieuwd en uitgebreid. Toch is door ontwikkelingen in de zorg het gebouw verouderd en aan vernieuwing toe. De bestaande situatie is weergegeven door middel van foto's in bijlage 4, alsmede weergegeven in de onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.WPNOVAWHERE2017-on01_0004.png"

2.3 Projectomschrijving

Het project heet Medisch Centrum Novawhere.
Plattegronden van de bestaande en nieuwe situatie zijn weergegeven in bijlage 2 en 3.

Het project betreft eenlaagse nieuwbouw aan de oostkant van het bestaande woonzorgcentrum Novawhere, die gebruikt gaat worden door huisartsenpraktijken, met circa 16 spreekbehandelkamers (verhuizen vanuit de wijk) en fysiotherapiepraktijk (verhuist binnen het gebouw).
De apotheek verhuist vanuit de wijk naar Novawhere en komt inpandig in een nieuwe afgesloten ruimte waar momenteel parkeren onder het gebouw plaats vindt.

De hoofdingang naar de verpleeg/verzorgingshuis blijft op de huidige plek aan de zuidwestkant.
Medisch Centrum Novawhere krijgt een nieuwe aparte entree aan de noordoostkant.

Het parkeren geschiedt op eigen terrein.

De onderdelen die deel uitmaken van de uitbreiding onder de wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan en zijn opgenomen in onderhavige toelichting, is de eenlaagse nieuwbouw. Alleen de huisartsenpraktijken en de fysiotherapiepraktijk maken onderdeel uit van de wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan. Echter, voor een aantal onderwerpen is t.a.v. milieu ruimer gekeken (lucht, geluid, parkeren).

De contouren van de nieuwbouw passen binnen de contouren van de wijzigingsbevoegdheid. In die wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan Overwhere Noord 2012 is een maximale bouwhoogte van 19 meter opgenomen. Voortschrijdend inzicht in de planontwikkeling is reden om voor dit bouwplan gebruik te maken van een maximale bouwhoogte van 4 meter.

Het bruto-vloeroppervlak van de functies is in de nieuwe situatie als volgt:

Functie   Totaal BVO   BVO: deel dat tot de wijzigingsbevoegdheid hoort  
Huisartsen   1.009,3 m2   813,2 m2  
Fysiotherapie   255,3 m2   255,3 m2  
Apotheek   310,9 m2   0 m2  

NB: het bruto-vloeroppervlak is niet gelijk aan het verhuurde oppervlak.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het rijk heeft het beleid inzake de ruimtelijke inrichting en het mobiliteitsbeleid van Nederland tot 2040 vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze visie is vastgesteld op 13 maart 2012.
De regering maakt ruimte voor groei en beweging en kiest ervoor de invulling van het ruimtelijk beleid voor een belangrijk deel over te laten aan provincies en gemeenten. Daardoor kan het Rijk zich richten op het behartigen van belangen die van nationale en internationale betekenis zijn. De minister vermindert stevig het aantal procedures en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten. De ruimtelijke ordening wordt zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat gebracht, zoals burgers en bedrijven en er wordt meer overgelaten aan gemeenten en provincies (decentraal, tenzij...). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving. Daarbij verwacht het Rijk dat medeoverheden zich eveneens inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving. De gemeente is de overheid die het dichtst bij de burger staat en zorg draagt voor een veilige en leefbare woon- en werkomgeving. In het ruimtelijk domein gaat het om de ruimtelijke ontwikkeling van stad en platteland in brede zin, waarbij onder meer belangen ten aanzien van mobiliteit, milieu, natuur, water, economie en wonen worden afgewogen. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028) en verbindt hier dertien nationale belangen aan.
De hoofddoelen zijn:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Dit beleid en het andere rijksbeleid met betrekking tot de ruimtelijke ordening, heeft zijn doorwerking in het, meer specifieke, provinciale en gemeentelijk beleid gekregen, bijvoorbeeld in de nieuwe Structuurvisie Noord-Holland 2040 en de gemeentelijke toekomstvisie.
Purmerend maakt onderdeel uit van "Metropoolregio Amsterdam". Dit is een (informeel) samenwerkingsverband van lokale en provinciale overheden in de noodvleugel van de Randstad.
De door het Rijk en regio geformuleerde opgaven binnen deze regio zijn neergelegd in de "Gebiedsagenda Noordwest Nederland" en richten zich o.a. op het verbeteren van de bereikbaarheid en het opvangen van de woningbehoefte (verstedelijkingsafspraken). De afspraken over de regionale en rijksinvesteringen op het gebied van een toekomstige ruimtelijke inrichting worden vastgelegd in het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT).
Het bepaalde in het project is in lijn met het gestelde in de structuurvisie.

3.1.2 AmvB Ruimte (Barro)


Het besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid zoals dat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vastgelegd. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Voor Purmerend hebben deze regels geen gevolgen.

3.1.3 Ladder van duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de "ladder voor duurzame verstedelijking" geïntroduceerd. Per 1 oktober 2012 is deze ladder als motiveringseis in artikel 3.1.6, tweede en derde lid van het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. De ladder is een instrument waarmee vraag en aanbod van stedelijke functies goed op elkaar afgestemd worden. De ladder duurzame verstedelijking gaat uit van drie treden:

  • 1. Bepalen regionale vraag naar ruimte;
  • 2. Bouwen binnen bestaand stedelijk gebied;
  • 3. Goede (multi-modale) ontsluiting.

Onderzocht moet worden of er wel behoefte is aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling. Wordt niet al elders in de regio voorzien in deze behoefte? En is er wel vraag naar deze voorziening? Blijkt er behoefte te zijn waarin in de regio niet voorzien wordt, dan geldt de regel dat inbreiden gaat boven uitbreiden. Herstructurering en verbetering van bestaande bedrijfsterreinen dan wel transformatie van bestaande gebouwen heeft de voorkeur boven het ontwikkelen van nieuwe terreinen en gebouwen. Ten slotte moet de locatie door meerdere vervoerswijzen ontsloten worden. De gemeente zal bij de nieuwe ontwikkelingen moeten onderbouwen op welke manier met deze voorwaarden rekening is gehouden en waarom voor een bepaalde ontwikkeling op de voorgestelde locatie is gekozen.
De ladder van duurzame verstedelijking is alleen van toepassing op projecten waarbij in een regionale behoefte wordt voorzien. Het project waarvoor onderhavig wijzigingsplan wordt opgesteld, voorziet niet in een nieuwe regionale behoefte. Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Er is slechts sprake van het verplaatsen van voorzieningen die vorm geven aan een bestaande behoefte: immers, de bestaande functies huisartsen en fysiotherapie worden binnen de wijk of gebouw verplaatst. De functies huisartsen zijn nu gehuisvest in woningen in eigendom van de huisartsen. Er zal dus geen sprake zijn van leegstand. De fysiotherapie zat op een andere plek binnen Novawhere. Er wordt door De Zorgcirkel een andere maatschappelijke functie ingepast. Om deze reden hoeft de toets aan de duurzaamheidsladder verder niet plaats te vinden.

3.1.4 Nota Anders omgaan met water, Waterbeleid in de 21ste eeuw

Met de Nota Anders omgaan met water, Waterbeleid in de 21ste eeuw, wil het Rijk een ander waterbeleid realiseren. Er moet geanticipeerd worden op een stijgende zeespiegel, een stijgende rivierafvoer, bodemdaling en een toename van de neerslag. Nieuwe ruimtelijke besluiten mogen de problematiek van veiligheid en wateroverlast niet ongemerkt vergroten. Bij nieuwe ruimtelijke besluiten moeten de gevolgen voor veiligheid en wateroverlast expliciet in beeld worden gebracht.
De Nota Anders omgaan met water, geeft twee drietrapsstrategieën als uitgangspunten. Voor waterkwantiteit bestaat die uit de trits vasthouden, bergen en afvoeren. Voor waterkwaliteit is die trits schoonhouden, scheiden en zuiveren. Deze strategieën vertalen zich voor het stedelijk gebied in aandachtspunten als: meer ruimte voor water, relatie tussen het stedelijk water en het water in het omliggende gebied, vergroting van het waterbergend vermogen met name in de stadsranden, verbetering van de waterkwaliteit, vergroting van de belevingswaarde van water en kansen voor natuur en recreatie in en rondom stedelijk water.
Het project houdt rekening met deze beleidspunten.

3.1.5 Nationaal Waterplan

In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgelegd. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het rijk in de periode 2009-2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.
Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Het project houdt rekening met deze beleidspunten.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040, kwaliteit door veelzijdigheid

De Structuurvisie Noord-Holland 2040 bevat het provinciaal ruimtelijk beleid. De hoofddoelstelling is het inspelen op de veranderingen die tot 2040 te verwachten zijn. In de periode tot 2040 zullen verdere globalisering en klimaatverandering grote gevolgen hebben voor Noord-Holland.
Ook veranderingen en trends op nationaal en lokaal niveau hebben een grote ruimtelijke impact. Deze veranderingen leiden tot een aantal belangrijke ruimtelijk opgaven en keuzes. In de Structuurvisie worden deze ontwikkelingen en de voornaamste keuzes die de Provincie Noord-Holland zal moeten maken kort toegelicht. Ook wordt geschetst hoe de provincie er in 2040 uitziet en op welke wijze de Provincie met deze structuurvisie zal bijdragen aan het realiseren van dit toekomstbeeld. De Structuurvisie is vastgesteld op 21 juni 2010 en in werking getreden op 1 november 2010.
Het project is in lijn met de Structuurvisie Noord-Holland 2040.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie

In deze verordening worden regels gegeven omtrent de inhoud van bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is. In de verordening worden algemene regels gegeven voor de Provinciale Planologische Commissie, de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling, bedrijven terreinen en detailhandel, de mogelijkheden voor woningbouw in het landelijk gebied, de vereiste ruimtelijke kwaliteit verbonden met stedelijke en niet-stedelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied, de Groene en Blauwe Ruimte, energie en landbouw.
Het onderhavige plan is in lijn met deze verordening.

3.2.3 Provinciaal Waterplan 2010-2015

Het Provinciaal Waterplan 2010-2051 heeft als motto: "Beschermen, benutten, beleven en beheren". Het Waterplan beschrijft de kaders voor waterbeheer in Noord-Holland. Binnen deze kaders treffen vooral waterschappen en gemeenten maatregelen om de burgers te beschermen tegen wateroverlast en watertekort en om de waterkwaliteit te verbeteren. De belangrijkste thema's zijn veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, grondwater en de rol van de provincie.
In het voorliggende plan wordt voldaan aan de doelen en uitgangspunten zoals gesteld in het provinciaal beleid.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regiovisie Waterland 2040 (Vitaal met Karakter)

Voor de lange termijn heeft de regio een ontwikkelingskader tot 2040 opgesteld, de Regiovisie Waterland 2040. In deze visie staat behoud en zo mogelijk versterking van het kenmerkende authentieke karakter van de regio Waterland voorop, maar wel met de noodzakelijke sociaal-economische en infrastructurele impulsen om de kernen vitaal te houden en het gebied binnen de Metropoolregio Amsterdam bereikbaar te maken. Naast maatregelen om het authentieke karakter van het landelijk gebied te bewaren, vergt dat op vele locaties een forse inspanning om de kwaliteit van de leefomgeving, selectieve uitbreiding voor noodzakelijke sociaal-economische ontwikkelingen en duurzame oplossingen voor beheer en terugdringing van het woon-werkverkeer. Op die manier ontstaat een duurzame vitale regio met een herkenbaar eigen karakter.
Het plan is in lijn met de Regiovisie, en geeft invulling aan de flexibiliteit om op toekomstige sociaal-economische ontwikkelingen te kunnen inspelen.

3.3.2 Waterbeheersplan 2010-2015- van veilige dijken tot schoon water (WBP4)

Op 14 oktober 2009 heeft het algemeen bestuur van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier het "Waterbeheersplan 2010-2015-van veilige dijken tot schoon water" (WBP4) vastgesteld. Het WBP4 geeft een overzicht van de doelen en maatregelen om het watersysteem in deze periode op orde te brengen en te houden. Het plan gaat in op beheer en onderhoud van dijken en watergangen, de afvalwaterzuiveringen, lozingen, uitvoeringsprogramma's en calamiteitenbestrijding. De komende jaren worden veel dijken versterkt langs de Noordzee, Waddenzee, IJssel- en Markermeer en kaders langs vaarten en kanalen. Ook wordt extra ruimte voor water gerealiseerd, worden gemalen aangepast en worden veel stuwen verbreed en geautomatiseerd. Deze maatregelen moeten ervoor zorgen dat het werkgebied, Noord-Holland boven het Noordzeekanaal, voorbereid is op zeespiegelstijging en meer extreme regenval.
Een andere grote uitdaging is het uitvoeren van de maatregelen die de waterkwaliteit moeten verbeteren, zoals de aanleg van natuurvriendelijke oevers en vispassages. Deze maatregelen volgen uit de Europese Kaderrichtlijn Water.

Watertoets
De Watertoets wordt uitgevoerd binnen de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en water. De Watertoets geeft de inbreng van water een plaats in de ruimtelijke procedures over ruimtelijke plannen en besluiten, zoals o.a. dit plan, en vormt als het ware ene verbindende schakel tussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening. Met de watertoets vindt vroegtijdig afstemming plaats tussen de waterbeheerder en de initiatiefnemer van het ruimtelijk plan. De Watertoets heeft een integraal karakter; alle relevante waterhuishoudkundige aspecten worden meegenomen (naast veiligheid en wateroverlast/verdroging ook waterkwaliteit).
De watertoets (bijlage 7) wijst uit dat het plan een beperkte invloed heeft op de waterhuishouding, hetgeen kan worden opgevangen met maatregelen, zie par. 5.8.

Het voorliggende plan past binnen de kaders van het regionale beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Purmerend 2005-2020

In de Structuurvisie Purmerend 2005-2020, vastgesteld op 2 maart 2006, heeft de gemeenteraad van Purmerend een toetsingskader neergelegd voor gewenste en bestaande ontwikkelingen binnen de gemeente. In de Structuurvisie worden vier ambities verwoord die leidend dienen te zijn bij de ontwikkeling van de stad Purmerend tot 2020.

  • 1. Purmerend is het centrum van Waterland: Uiteen wordt gezet dat Purmerend wil investeren in haar functies waarin zij een regionale rol heeft, om de positie als centrum van Waterland te behouden. De manier waarop Purmerend dit wil bereiken is door te investeren in een veelzijdig, herkenbaar en toegankelijk centrum met kwalitatief hoogwaardige openbare ruimte en door te streven naar een hoog niveau van voorzieningen in zowel het centrum als in andere delen van de stad.
  • 2. Purmerend werkt aan een evenwichtigere woon-werkbalans. In de structuurvisie wordt beschreven dat Purmerend voor de werkgelegenheid sterk afhankelijk is van Amsterdam. Dit is een kwetsbaar punt. Belangrijk is daarom dat Purmerend haar economisch punten verder ontwikkelt. Dit is onder meer van belang voor jongeren die in Purmerend zijn geboren en zich nu op de arbeidsmarkt gaan begeven, omdat zij meer geneigd zullen zijn om in Purmerend te werken.
  • 3. Purmerend versterkt haar verbindingen in groen, blauw en grijs. Gesteld wordt dat de kwaliteit van de ligging van de stad veel beter benut kan worden. De kwaliteiten van het buitengebied zijn in de wijken ruimschoots aanwezig, maar zijn op het niveau van de stad te weinig herkenbaar en andersom worden de kwaliteiten van de stad daarbuiten nauwelijks (h)erkend. Uiteen wordt gezet dat de aantrekkelijke ligging van Purmerend veel meer benut kan worden om de kwaliteit van het wonen in de stad te verhogen, om de kansen voor tourisme te vergroten en om het beeldmerk van de stad neer te zetten. Tevens wordt gesteld dat het versterken van de stedelijke structuren kan helpen mensen zich meer verbonden te laten voelen met hun stad en om een betere orientatie te krijgen op de stad en haar omgeving.
  • 4. Purmerend kiest voor bloei in plaats van groei. Purmerend heeft zich decennia lang gericht op groei. Nu moet de omslag komen naar het investeren in identiteit en kwaliteit. Beschreven wordt dat het doel niet langer is om woningen te bouwen en nieuwe wijken te ontwikkelen, maar toe te werken naar een complete stad die op basis van kwaliteit de concurrentie aan kan met de steden in de omgeving en die toegesneden is op de demografische veranderingen.

Momenteel werkt de gemeente Purmerend aan een herziening van de Structuurvisie Purmerend 2005-2020. Bij deze actualisatie zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd:

  • Actualisatie opzetten als (dynamisch) proces en direct beginnen met de onderdelen, die zich daar nu al voor lenen;
  • Actualisatie niet laten uitmonden in een "alomvattend" besluit of document in 2013, 4e kwartaal, maar werken in onderdelen en met thema's;
  • Omdat binnen de praktijk van de ruimtelijke ordening bij projecten en ontwikkelingen het accent is komen te liggen op "faciliteren", is behoefte aan een wervend, handzaam document om initiatiefnemers mee te verleiden en aan optimale, digitale ontsluiting van ruimtelijk relevante informatie.

Binnen het project worden de nieuwe gebouwdelen gebouwd volgens vooraanstaande principes van duurzaam bouwen. Er is naar gestreefd om in plaats van veel installaties vragen van verwarming, koeling en ventilatie op een passieve manier op te lossen, gebruikmakend van bestaande bouwkundige voorzieningen. Zo wordt de dubbele gevelschil - de glazen buitenspouwblad - als serre gebruikt voor het voorverwarmen van de binnenkomende lucht. Verder worden op strategische plekken verwarmingselementen boven de ramen toegepast en rond de buitenwand op een strook vloerverwarming.

Voor koeling wordt nachtkoeling gebruikt. De sedumdak is naast waterbergende kwaliteiten (zie watertoets) ook toegepast wegens koelende en ventilerende eigenschappen. Om oververhitting te vermijden wordt aan de zuidgevel van de tweede blok een buitenzonwering in de vorm van een pergola toegepast.

Om te groot warmteovergang te vermijden wordt het dak van de gang niet van alleen glas vervaardigd maar wordt een thermisch geïsoleerd dak gebouwd.
Het project sluit daarmee aan op de ambities groen, kwaliteit en hoog niveau van voorzieningen uit de structuurvisie.

3.4.2 Groen en water

Om antwoord te kunnen geven op vragen van deze tijd en om een adequaat kader te bieden bij initiatieven vanuit de stad is de nota "Groenkoers, visie en beleid op hoofdlijnen voor het groen van Purmerend" opgesteld (2014).
Groen is mede bepalend voor de identiteit, het imago, de kwaliteit en de leefbaarheid van de stad.
De kern van de oplossing is om de al bekende indeling in Frame en Franje (hoofd- en nevengroenstructuur) door te zetten in het ontwerp, het beheer en de uitvoering van het groen.
De prioriteit en de inspanning van de gemeentelijke organisatie ligt bij het Frame.

De gemeente trekt zich deels terug uit de nevenstructuur. In het Franje wordt ingezet op de eigen verantwoordelijkheid en het initiatief van de zelfredzame burger. Daar stelt de gemeente zich op als regisseur en adviseur in plaats van het geheel in eigen hand te houden.

Op eigen terrein worden 9 bomen gekapt en 9 nieuwe bomen op een andere plaats op de locatie geplant (zie bijlage 3). De nieuwbouw wordt voorzien van een groen dak. Dit is de bijdrage van uit het project aan het "franje".
In geval van nieuwe parkeerplaatsen bij bestaande bomen, worden gebieden gerealiseerd met ondergrondse technische maatregelen ter vergroting en verbetering van de doorwortelbare groeiplaats van te behouden bomen.
Het plan is in lijn met de Groenkoers, visie en beleid op hoofdlijnen voor het groen van Purmerend (2014).
In par. 5.8. wordt de watertoets beschreven.

3.4.3 Nota Integrale Handhaving Purmerend 2012-2015

De Nota Integrale Handhaving Purmerend 2012-2015 is op 17 januari 2012 door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. De gemeente Purmerend wil een veilige, schone en gezonde woon- en leefomgeving voor haar burgers en bedrijven. Dat wil de gemeente bereiken door de duurzaamheid, veiligheid en leefbaarheid te vergroten en te waarborgen middels de inzet van handhaving.
Deze nota beschrijft de visie, de uitgangspunten, de prioriteiten en de strategie van de gemeente Purmerend ten aanzien van de handhaving van de fysieke leefomgeving. Op basis van een omgevingsanalyse zijn handhavingsprioriteiten gesteld. Handhaving wordt zowel risicogericht als probleemgericht benaderd. Dit betekent dat naast het stellen van prioriteiten op basis van een inschatting van risico's, er ook gekeken wordt naar wat burgers en bedrijven belangrijk vinden.
In eerste aanleg zijn burgers, bedrijven en instellingen zelf verantwoordelijk voor het naleven van wet en regelgeving en worden dan ook gestimuleerd om gezamenlijk problemen op te lossen. Mocht dit niet tot een oplossing leiden, dan kan de gemeente Purmerend de nalevingstrategie inzetten om het naleefgedrag onder burgers en bedrijven te bevorderen en zo nodig af te dwingen. Verder wordt de handhaving zoveel mogelijk integraal en wijkgericht uitgevoerd, waarbij toezichtlasten voor burgers en bedrijven zoveel mogelijk afnemen. Voortvloeiend uit de nota stelt de gemeente jaarlijks een Uitvoeringsprogramma Integrale Handhaving vast. Hiermee wordt uitwerking gegeven aan deze nota.

3.4.4 Nota planoverschrijdende ruimtelijke openbare faciliteiten

Dit wijzigingsplan bevat in principe een bouwplan zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Bro (de uitbreiding van een gebouw met tenminste 1.000 m2 bruto vloeroppervlak). Voor dit bouwplan geldt een uit hoofde van de afdeling 'grondexploitatie' van de Wet ruimtelijke ordening (voortaan: Grondexploitatiewet) in principe een plicht tot kostenverhaal. Deze plicht houdt in dat aan het bouwplan gerelateerde kosten van de grondexploitatie verzekerd moeten worden alvorens het bestemmingsplan wordt vastgesteld. Samen met de Grondexploitatiewet geeft specifiek gemeentelijk beleid invulling aan het kostenverhaalbeleid in Purmerend. Het specifieke beleid is neergelegd in de Nota planoverschrijdende ruimtelijke openbare faciliteiten, en in 'ad hoc' aanvullingsbesluiten voor een aantal ontwikkelingslocaties. Uit dit gemeentelijke beleid vloeit voort dat onder de te verhalen kosten ook een bijdrage wordt meegenomen voor de kosten van bouwplanoverschrijdende openbare faciliteiten (bovenwijkse voorzieningen, bovenplanse verevening/kosten en bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen).
Opname van nieuwe ontwikkelingen in dit wijzigingsplan is om deze redenen pas mogelijk als het blijkt dat de kosten van de grondexploitatie verzekerd zijn. Kosten kunnen worden verzekerd wanneer de gemeente deze kosten in haar begroting opneemt, wanneer de gemeente een exploitatieplan vaststelt, of wanneer de gemeente en de particuliere grondexploitant die het bouwplan gaat realiseren een anterieure overeenkomst sluiten. De voorkeur van de gemeente gaat uit naar het verzekeren van de kosten via een anterieure overeenkomst.
In hoofdstuk 6 zal concreet worden ingegaan op de vraag of er noodzaak is tot verzekering van kosten van de grondexploitatie gerelateerd aan de in dit wijzigingsplan opgenomen bouwplan.

Hoofdstuk 4 Omgevingsanalyse

4.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt in een omgeving voornamelijk van wonen en wonen met zorg.
Het terrein is begrensd door de straten Professor Meester P.J. Oudlaan, Doktor J.M. den Uyllaan en Eendenlaantje. Aan de overkant van de Professor Meester P.J. Oudlaan bevinden zich de eveneens in het beheer van de Zorgcirkel zijnde Jaap van Praaghuis en de Meeuwvleugel, beiden zorginstellingen. In de overige straten en in de Reigersbos is wonen de overheersende functie.
Langs de genoemde wegen, in de omliggende wijken en op het terrein van Novawhere zijn er mooie, uitbundige groene zones aanwezig. De groene zones worden door de bewoners én omwonenden gebruikt voor recreatie, wandelingen en als voetgangerspaden. De afstanden naar de omliggende bebouwing zijn aanzienlijk. Door de grote afstanden en vele beplanting zijn de omliggende gebouwen dan ook nauwelijks zichtbaar vanuit het verpleeghuis Novawhere of omgekeerd.
Er zijn in de nabije omgeving geen bedrijven of industriële activiteiten aanwezig.
Er is geen grote verkeersdruk in de nabijheid van het gebouw. De meest drukke weg is Doktor J.M. den Uyllaan, maar ook richting deze weg is een dikke groene bufferzone aanwezig.

4.2 Nieuwe situatie

De nieuwbouw gebonden door middel van de gang langs de oostzijde aan het bestaande verpleeghuis Novawhere wordt zo veel mogelijk geïntegreerd in de nu aanwezige groene bufferzone richting Doktor J.M. den Uyllaan.
De afstanden naar de Professor Meester P.J. Oudlaan, de Reigersbos en Eendenlaantje blijven ongewijzigd. De afstand naar de Doktor J.M. den Uyllaan wordt verkleind met ca. 20 m. Tussen de weg en de nieuwbouw blijft voldoende groene massa (beplanting) om een goede ruimtelijke inpassing te vormen.
De functies huisartsen, apotheek en fysiotherapie die nu ontwikkeld worden in het verpleeghuis Novawhere worden straks ook gebruikt door bewoners van de Jaap van Praaghuis en omwonenden. De functies op de verdiepingen wijzigen niet al worden ze in een andere samenstelling per verdieping voortgezet.
Parkeren wordt op eigen terrein gerealiseerd.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden/omgevingsaspecten

5.1 Milieuzonering

5.1.1 Beleidskader

Milieuzonering legt een relatie tussen de milieuaspecten van een bedrijf-geluid, geur, gevaar en stof- en de omgeving. Daarnaast is de mate waarin een bedrijfstype personen- of goederenverkeer genereert mede bepalend voor de mate van hinder en dus voor de mogelijkheid tot vestiging of uitbreiding. Bij milieuzonering staan vier vragen centraal:

  • 1. Welke afstand is aanvaardbaar tussen nieuwe bedrijven en nieuwe woningen?
  • 2. Welke afstand is aanvaardbaar tussen nieuwe bedrijven en bestaande woningen?
  • 3. Welke afstand is aanvaardbaar tussen bestaande bedrijven en nieuwe woningen?
  • 4. Mag een concreet bedrijf zich op een bepaalde locatie vestigen?

Voor het opstellen van een milieuzonering hanteert de gemeente Purmerend de VNG publicatie "Bedrijven en milieuzonering", editie 2009.

De richtafstanden genoemd per SBI code geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is. De gegeven afstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. In een apart kolom is in de tabellen de grootste afstand voor geur, stof, geluid en gevaar vermeld. Deze grootste afstand is bepalend voor de indeling in de milieucategorie.

5.1.2 Analyse

Het onderhavige wijzigingsplan bevat geen bedrijven waar een milieuzonering op van toepassing is. Er liggen geen bedrijven in de buurt waarvan vanwege milieuoverlast een bepaalde afstand aangehouden moet worden.

5.1.3 Conclusie

In het onderhavige wijzigingsplan speelt milieuzonering geen rol.

5.2 Geluid

5.2.1 Wegverkeerslawaai
5.2.1.1 Beleidskader

De Wet geluidhinder (hierna Wgh) schrijft voor dat in ruimtelijke plannen die betrekking hebben op gronden die langs een verkeersweg gelegen zijn, onderzocht wordt of op de gevel van gebouwen de maximale toegestane geluidsbelasting niet wordt overschreden.
Langs alle wegen bevinden zich, als gevolg van de Wgh, geluidzones, met uitzondering van woonwerven en 30 km/h-gebieden. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De zonebreedte is afhankelijk van een binnen of buitenstedelijke ligging en de hoeveelheid rijstroken van de weg en wordt gemeten uit de rand van de weg. Een naast die rijstrook liggend fietspad ligt dus ook in die zone. Ook een vluchtstrook, niet zijnde een rijstrook, ligt in de zone. De ruimte boven en onder de weg behoort ook tot de zone.
Met de wijziging van de Wgh per 1 juli 2012 is een nieuw "reken- en meetvoorschrift geluid 2012" gepubliceerd. In dit voorschrift is onder andere vastgelegd hoe en onder welke omstandigheden optredende geluidsniveaus in het kader van de Wgh worden vastgesteld en hoe akoestische onderzoeken worden uitgevoerd. Dit voorschrift geldt ook voor industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Ook is daarin geregeld hoe de geluidbelasting in het kader van Hoofdstuk 11 Geluid (Geluidproductieplafonds rijksinfrastructuur hierna gpp's) moet worden bepaald.
"Gpp's stellen een heldere grens over de toelaatbare hoeveelheid geluid van rijksinfrastructuur en voorkomen onbelemmerde groei van het geluid door toenemend verkeer. De beheerder van de weg moet zorg dragen voor de naleving van deze geluidproductieplafonds. Dat betekent dat de wegbeheerder bij bijvoorbeeld forse groei van de verkeersintensiteit in actie zal moeten komen en geluidreducerende maatregelen moet treffen.
Voor het bouwen van woningen binnen de invloedssfeer van snelwegen verandert er weinig. Met de voorgaande regels werd de geluidsbelasting berekend op basis van verkeerstellingen en een toekomstprognose. Met de nieuwe regels moet er gebruik gemaakt worden van het "geluidregister" waarin alle relevante informatie ten aanzien van verkeersintensiteit, wegdekken en bijvoorbeeld schermen staan. Vanaf nu is er een "geluidregister" waarin precies staat hoeveel geluid een weg en een spoorlijn mag maken. Daarnaast is het nieuwe "reken- en meetvoorschrift geluid 2012" van kracht geworden ter vervanging van de versie uit 2006. Voor provinciale en gemeentelijke wegen gelden vooralsnog geen geluidproductieplafonds.

5.2.1.2 Analyse

In opdracht van De Zorgcirkel is door DPA Cauberg-Huygen een akoestisch onderzoek verricht naar de ten gevolge van het wegverkeer optredende geluidbelastingen op de gevels van de nieuwbouw van Novawhere aan de Prof. Mr. P.J. Oudlaan te Purmerend. Dit rapport heet "Akoestisch onderzoek, Medisch Centrum Novawhere, Prof. Mr. J.P. Oudlaan 1 te Purmerend; wegverkeerslawaai op de gevels van de nieuwbouw", 3 mei 2016, ref: 01191-13317-04, DPA Cauberg Huygen B.V.
De bestaande inrichting wordt uitgebreid met een gezondheidscentrum voor huisartsen en een apotheek.
In de voorliggende rapportage wordt de ten gevolge van het wegverkeer optredende geluidbelastingen op de gevels van de nieuwbouw bepaald.
Ten gevolge van de Oudlaan bedraagt de maximaal berekende geluidbelasting 54 dB.
Ten gevolge van de Allendelaan bedraagt de maximaal berekende geluidbelasting 51 dB.
Ten gevolge van de Den Uyllaan bedraagt de maximaal berekende geluidbelasting 58 dB.
De gecumuleerde geluidbelastingen ter plekke zijn berekend op ten hoogste 58 dB.
In de rapportage is beargumenteerd dat de nieuwbouw, op basis van de bestemming van ruimtes: huisartsenpraktijken en een apotheek, niet geluidgevoelig is. Er behoeft dan ook gaan toetsing aan de Wet geluidhinder plaats te vinden en er behoeft geen zogenaamde hogere waardeprocedure te worden gevolgd. Het ligt echter voor de hand dat vanuit de toekomstige gebruiker eisen worden gesteld aan het geluidniveau in ruimten (ten gevolge van omgevingsgeluid). Een aanvullend gevelisolatie onderzoek kan hieromtrent uitsluitsel geven.

5.2.1.3 Conclusie

In de rapportage is beargumenteerd dat de nieuwbouw, op basis van de bestemming van ruimtes: huisartsenpraktijken en een apotheek, niet geluidgevoelig is. Er behoeft dan ook gaan toetsing aan de Wet geluidhinder plaats te vinden en er behoeft geen zogenaamde hogere waardeprocedure te worden gevolgd. Het ligt echter voor de hand dat vanuit de toekomstige gebruiker eisen worden gesteld aan het geluidniveau in ruimten (ten gevolge van omgevingsgeluid). Een aanvullend gevelisolatie onderzoek kan hieromtrent uitsluitsel geven.

5.2.2 Spoorweglawaai
5.2.2.1 Beleidskader

Er bevinden zich op grond van de Wgh langs alle spoorwegen geluidzones. Binnen de geluidszone van een spoorweg dient de geluidsbelasting aan de gevel van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De grootte van een geluidszone kan per traject verschillen. Een overzicht van de zone per traject is op basis van de Wet geluidhinder vastgelegd in de Regeling zonekaart spoorwegen. De breedte van de geluidszone van het traject Zaandam-Purmerend-Hoorn (traject nummer 450) bedraagt 200 meter. De voorkeursgrenswaarde voor spoorweglawaai bedraagt 55 dB. De maximumgrenswaarde bedraagt voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen langs bestaande spoorwegen 68 dB.
Op basis van het Geluidsregister van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu kunnen de geluidscontouren worden berekend voor de locaties die binnen de geluidszone gelegen zijn. Het geluidregister presenteert niet de geluidsbelasting op woningen en andere geluidgevoelige objecten in een bepaald jaar, maar laat de maximale geluidproductie op vaste referentiepunten langs hoofdspoorwegen zien.

5.2.2.2 Analyse

Het plangebied bevindt zich niet binnen de geluidszone van een spoorweg.

5.2.2.3 Conclusie

Er hoeft voor het onderhavige wijzigingsplan geen onderzoek gedaan te worden naar de invloed van spoorweglawaai.

5.2.3 Industrielawaai
5.2.3.1 Beleidskader

De Wet geluidhinder bepaalt dat indien bij de vaststelling van een bestemmingsplan aan gronden een zodanige bestemming wordt gegeven dat daardoor een industrieterrein ontstaat, daarbij tevens een rond het betrokken terrein gelegen zone wordt vastgesteld, waarbuiten de geluidbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.

5.2.3.2 Analyse

Het plangebied bevindt zich niet in of in de nabijheid van een industrieterrein.

5.2.3.3 Conclusie

Er hoeft voor het onderhavige wijzigingsplan geen onderzoek gedaan te worden naar de invloed van industrielawaai.

5.2.4 Geluiduitstraling door de inrichting Novawhere
5.2.4.1 Beleidskader

Onderzocht dient te worden of de wijzigingen voldoen aan de geluidsnormen zoals gesteld in het Activiteitenbesluit Wet milieubeheer. De geluidimmissie in de omgeving wordt bepaald door middel van een rekenmodel conform de Handleiding Meten- en Rekenen Industrielawaai (HMRI-2, 1999). Het aspect indirecte hinder vanwege het wegverkeer van en naar de inrichting wordt beoordeeld volgens de circulaire "Geluidshinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting: beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer", VROM, 29 februari 1996, de Schrikkelcirculaire).

5.2.4.2 Analyse

In opdracht van De Zorgcirkel heeft DPA Cauberg-Huygen B.V. een akoestisch onderzoek uitgevoerd voor het Medisch Centrum Novawhere gevestigd aan de Prof. Mr. J.P. Oudstraat 1 te Purmerend ("Akoestisch onderzoek, Medisch Centrum Novawhere, Prof. J.P. Oudlaan 1 te Purmerend: uitstraling naar de omgeving, ref: 01191-13317-03, d.d. 3 mei 2016").
De bestaande inrichting wordt uitgebreid met een gezondheidscentrum voor huisartsen en een apotheek. In de rapportage in de bijlagen wordt de geluidproductie van de gehele inrichting in de toekomstige situatie na nieuwbouw beschouwd. De berekeningen zijn uitgevoerd conform de rekenvoorschriften uit de "Handleiding meten en rekenen industrielawaai" (HMRI-1999). Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau bedraagt bij woningen van derden ten hoogste 48 dB(A) in de dagperiode, 38 dB(A) in de avondperiode en 36 dB(A) in de nachtperiode. De inrichting voldoet in de nieuwe situatie na realisatie van de nieuwbouw ruim aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit.
Het (te toetsen) maximaal geluidniveau bedraagt bij woningen van derden ten hoogste 43 dB(A) in de dagperiode en 58 dB(A) in de avond- en nachtperiode. (Overdag wordt onderscheid gemaakt tussen maximale geluidniveaus ten gevolgen van 'laden en lossen' en ten gevolge van overige activiteiten.
Het Activiteitenbesluit zegt dat pieken ten gevolge van laden en lossen gedurende de dagperiode niet behoeven te worden beoordeeld en dus ook niet worden getoetst).
Hiermee wordt voldaan aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit.
Uit de rekenresultaten blijkt dat in de worstcasesituatie met betrekking tot de indirecte hinder een equivalent geluidniveau wordt veroorzaakt van ten hoogste 52 dB(A) in de dagperiode, 41 dB(A) in de avondperiode en 38 in de nachtperiode. De voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) wordt in de dagperiode in de worstcasesituatie met 2 dB overschreden. De maximale grenswaarde van 65 dB(A) wordt niet overschreden. Uitgaande van moderne woningen met een gevelwering overeenkomstig het Bouwbesluit van minimaal 20 dB kan geconcludeerd worden dat het geluidniveau in de woonvertrekken in de dagperiode minder zal bedragen dan de grenswaarde van 35 dB(A).
In de avond- en nachtperiode wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.

5.2.4.3 Conclusie

Er wordt voldaan aan de geluidsnormen zoals gesteld in het Activiteitenbesluit Wet milieubeheer.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Beleidskader

In het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij het opstellen van een uit een oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Op 15 november 2007 is wet- en regelgeving in werking getreden die tezamen bekend staat onder de naam 'Wet luchtkwaliteit'. Dit is echter geen formele benaming. Op basis van deze wetgeving kunnen ruimtelijk-economische initiatieven worden uitgevoerd als een een of meer voorwaarden wordt voldaan:

  • Grenswaarden niet worden overschreden, of;
  • De luchtkwaliteit per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft, of;
  • Het initiatief niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit, of;
  • Het initiatief is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

De kern van titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) bestaat uit luchtkwaliteitseisen, gebaseerd op de Europese richtlijnen. Een overzicht van deze luchtkwaliteitseisen is te vinden in het Compendium voor de Leefomgeving. Verder bevat titel 5.2 van de Wm basisverplichtingen op grond van Europese richtlijnen, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Titel 5.2 van de Wm regelt het zogenaamde Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Daarbinnen werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Het uitgangspunt is dat de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden gehaald. In artikel 5.16 lid 1 van de Wm staat opgesomd wanneer een (luchtvervuilend) project toelaatbaar is. Dan moet aannemelijk worden gemaakt, dat het project aan één of een combinatie van de volgende voorwaarden voldoet:

  • Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • Een project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • Een project draagt slechts ''niet in betekenende mate" (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • Een project is opgenomen in, of past binnen, het NSL of een regionaal programma van maatregelen.

Voor ruimtelijke projecten geldt uiteraard ook het principe van een goede ruimtelijke onderbouwing.

Besluit gevoelige bestemmingen
Op 15 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) in Staatsblad nr. 14 gepubliceerd. Het besluit trad op 16 januari in werking. Deze AMvB beperkt de vestiging van 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het besluit is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel is door een amendement van de Tweede Kamer in de Wet milieubeheer opgenomen.

Onderzoekszones
Het besluit richt zich op bescherming van mensen die verhoogd gevoeligheid zijn voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). Dit zijn vooral kinderen, ouderen en zieken. Daarom stelt het besluit onderzoekszones in. Binnen die onderzoekszones is luchtkwaliteitsonderzoek nodig. U meet de zones vanaf de rand van de weg. Ze zijn aan weerszijde 300 meter breed bij rijkswegen en 50 meter bij provinciale wegen.
Het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' mag niet toenemen als de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden. Op zo'n plek mag bijvoorbeeld een school zich niet vestigen. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen mag het totale aantal blootgestelden eenmalig maximaal 10% toenemen.
Er is steeds een koppeling met de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Dit zijn de gangbare normen, en dus niet de tijdelijk verhoogde grenswaarden door derogatie. Bij derogatie heeft Nederland toestemming van de EU om later aan een norm te mogen voldoen.
Is (dreigende) normoverschrijding niet aan de orde, dan is er geen bouwverbod voor gevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone. Wel moet de gemeente in die situaties de locatiekeuze goed motiveren; dat gebeurt in de context van de goede ruimtelijke ordening.

Gevoelige bestemmingen
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.

5.3.2 Analyse

5.3.2 Analyse

Toetsing initiatief
De onderhavige ontwikkeling betreft de realisering van een gebouw met ruimten op de begane grond voor maatschappelijke doelen. Het bouwplan biedt ruimte aan 1.511 m² aan ruimten voor een medisch centrum met huisartsenpraktijken een apotheek en een fysiotherapiepraktijk.

De ontwikkeling valt niet onder een categorie die zonder meer als 'niet in betekenende mate' kan worden aangemerkt. Voor dergelijke gevallen is door het ministerie van VROM, in samenwerking met InfoMil, een rekentool ontwikkeld. Met deze rekentool kan op een eenvoudige manier worden berekend of een plan 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Als invoergegevens zijn uitsluitend het extra aantal voertuigbewegingen en het aandeel vrachtverkeer benodigd. Voor alle overige invoergegevens (waaronder het weg-type, de bestaande verkeersintensiteit en de bomenfactor) wordt in de rekentool uitgegaan van een 'worst-case-scenario'. Op basis van CROW-publicaties 256 'Verkeersgeneratie woon- en werkgebieden' en 272 'Verkeersgeneratie voorzieningen' is bepaald hoe groot de extra verkeersgeneratie ten gevolge van het nieuwe initiatief is.

Functie       verkeersgeneratie per 100 m2 bvo (mvt/etmaal)   bvo m2       mvt/etmaal  
Huisarts       22,7   813,2   8,13   184,55  
Fysiotherapiepraktijk       40   255,3   2,55   102  
Apotheek       91   310,9   3,10   282,1  
Totaal mvt/etmaal                   568,65  

De totale maximale verkeersgeneratie van de onderhavige ontwikkeling bedraagt circa 650 motorvoertuigbewegingen/etmaal. Het aandeel vrachtverkeer is, gezien de functies in het plangebied, zeer beperkt. Wanneer in de rekentool (versie 2015) het aantal van 568 mvt/etmaal wordt ingevoerd met een aandeel vrachtverkeer van 2%, blijkt dat de toenames van de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) ruim onder de norm van 3% van de grenswaarde blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.WPNOVAWHERE2017-on01_0005.jpg"

Worst-case berekening voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit

Besluit gevoelige bestemmingen
Gezien het feit dat het project niet aan een provinciale weg of rijksweg ligt, vormt het Besluit gevoelige bestemmingen geen belemmering voor het project.

5.3.3 Conclusie

5.3.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de wetgeving rond luchtkwaliteit geen belemmeringen opleveren voor het project.

5.4 Geur

5.4.1 Beleidskader

In het milieubeleidsplan van gemeente Purmerend, periode 2012-2016, wordt geen toetsingskader op basis van geurpercentielen gepresenteerd. Als toetsingskader voor het onderwerp geur wordt het geurbeleid van Provincie Noord-Holland gehanteerd.
In het Provinciaal Milieubeleidsplan van provincie Noord-Holland staat het geurbeleid voor 2009-2013. De speerpunten zijn:

  • Het stellen van eisen aan de emissie van stankveroorzakende bedrijven via een omgevingsvergunning en handhaving hierop;
  • Registratie van geurklachten. Klachten kunnen resulteren in aanvullende maatregelen of handhaving;
  • Uitvoering draaiboek bij (mogelijke) stankoverlast door benzineachtige producten. Het draaiboek voorziet in een eenduidige aanpak voor de olieterminals in Westpoort die bij hun op- en overslagactiviteiten vluchtige organische stoffen uitstoten. In het Provinciaal Milieubeleidsplan is geen specifiek toetsingskader op basis van geurpercentielen opgenomen. Daarom wordt aangesloten bij het Nederlandse geurbeleid.

5.4.2 Analyse

Gezien de aard van het project waarvoor het onderhavige wijzigingsplan wordt opgesteld, speelt geur hier geen rol.

5.4.3 Conclusie

Er hoeft voor het onderhavige wijzigingsplan geen onderzoek gedaan te worden naar mogelijke geurhinder.

5.5 Bodemkwaliteit

5.5.1 Beleidskader

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat in de toelichting van een plantype onder meer moet worden ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. Een onderzoek naar de bodemgesteldheid maakt hiervan deel uit. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. In de bestaande stad is dit niet in alle gevallen mogelijk in verband met de aanwezigheid van eventuele historische verontreinigingen. Teneinde maatschappelijke en/of ruimtelijke ontwikkelingen niet onnodig te frustreren als gevolg van de aanwezigheid van bodemverontreiniging, is het mogelijk om onder voorwaarden bestemmingen op een verontreinigde bodem te realiseren. Een en ander is ook verwoord in het in 2009 door burgemeester en wethouders vastgestelde bodembeleidsplan van de gemeente Purmerend en het hieraan gekoppelde bodembeheerplan en bodemkwaliteitskaart. Met deze instrumenten wordt invulling gegeven aan de gemeentelijke taak met betrekking tot actief bodembeheer.
In 2002 heeft de gemeente de actie tankslag afgerond, waarbij burgers, bedrijven en instellingen in de gelegenheid zijn gesteld om een op hun perceel aanwezige tank te melden (wettelijke verplichting) en vervolgens te saneren. Het valt echter niet uit te sluiten dat zich in het plangebied nog één of meerdere tanks bevinden die niet zijn aangemeld. Hierop is het Activiteitenbesluit van toepassing. Nieuwe gevallen worden per geval beoordeeld en zo nodig wordt handhaving ingezet teneinde de ondergrondse tank en eventuele bodemverontreiniging te saneren.
Ook is binnen de gemeente een bodeminformatiesysteem aanwezig. In dit systeem is de bij de gemeente bekende bodeminformatie geregistreerd. Dit systeem wordt ook in het kader van de bodemtoets bij bouwaanvragen regelmatig geraadpleegd en voortdurend geactualiseerd met nieuwe onderzoeksgegevens of geplande en gerealiseerde bodemsaneringen.
Door het vaststellen van het bodembeleid, het bodembeheerplan en de bodemkwaliteitskaart heeft de gemeente invullinge gegeven aan haar beleidsvrijheid op het gebied van bodemtaken. Bij procedures voor ruimtelijke plannen kunnen deze instrumenten ingezet worden, waardoor er in de praktijk steeds minder vaak bodemonderzoek en bodemsanering dient te worden uitgevoerd.
De mogelijkheid om op verontreinigde grond te kunnen bouwen dient per geval te worden beoordeeld. De Wet bodembescherming biedt de kaders waarbinnen gehandeld dient te worden. Afhankelijk van de verontreinigingsituatie, is de gemeente dan wel de provincie het bevoegd gezag. In het geval dat de gemeente het bevoegd gezag is, kan het bouwen op verontreinigde bodem geregeld worden in de omgevingsvergunning. Dit is in alle gevallen maatwerk. Indien de bevoegdheid ligt bij de provincie, dan dient bij de provincie goedkeuring te worden gevraagd voor het geschikt maken van een verontreinigde bodem voor een beoogd gebruik. Indien noodzakelijk worden aanvullend saneringsvoorschriften in de omgevingsvergunning opgenomen. De beschikking is hiervoor leidend.
Wat betreft de concrete ontwikkelingen dient in geval van functiewijziging onderzoek te worden verricht naar de bodemkwaliteit. Bij de vaststelling van wijzigingsplannen dient aandacht te worden besteed aan de bodemgesteldheid.

5.5.2 Analyse

Voor het project is ontheffing bodemonderzoek aangevraagd, door invullen van een vragenlijst in combinatie met een bodemkwaliteitskaart (relatief schone zone) en een Bis Toets. Het project heeft ontheffing van bodemonderzoek gekregen (zie bijlage 8) en er hoeft dus t.b.v. dit wijzigingsplan geen bodemonderzoek te worden verricht. Per mail van de gemeente (8 maart 2016) is aangegeven dat de ontheffing niet opnieuw hoeft te worden aangevraagd als er op de locatie niets heeft plaatsgevonden wat de bodem heeft kunnen verontreinigen sinds die tijd. De Zorgcirkel heeft in een brief d.d. 20 juli 2016 aan de gemeente Purmerend verklaard dat er geen activiteiten sindsdien zijn geweest die de bodem hebben verontreinigd. De ontheffing is nog steeds van toepassing volgens de gemeente.

5.5.3 Conclusie

Vanwege de ontheffing hoeft geen bodemonderzoek te worden verricht.

5.6 Externe veiligheid

5.6.1 Beleidskader

In het kader van ruimtelijke procedures conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient het aspect externe veiligheid in acht te worden genomen. Het gaat hierbij om risico's ten aanzien van vervoer, de opslag en het bewerken van gevaarlijke stoffen. De risico's met betrekking tot gevaarlijke stoffen worden geduid in het zogenaamde Plaatsgebonden risico (PR) en het Groepsrisico (GR).
Het groepsrisico dient in veelal de meeste ruimtelijke procedures verantwoord te worden.
De verantwoording is er op gericht om een weloverwogen besluit te nemen over het groepsrisico. Het uiteindelijke besluit is aan het bevoegd gezag.

5.6.2 Analyse

In het kader van externe veiligheid is de Risicokaart Noord-Holland geraadpleegd. Hieruit blijkt dat er in of in de nabijheid van het plangebied geen risicovolle inrichtingen liggen. Het project zelf maakt ook geen risicovolle inrichting mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.WPNOVAWHERE2017-on01_0006.png"

Met vervoer gevaarlijke stoffen hoeft geen rekening te worden gehouden; de locatie ligt ver genoeg van de A7 en de N244 af.

5.6.3 Conclusie

De wetgeving omtrent externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor het onderhavige wijzigingsplan.

5.7 Planologisch relevante leidingen

5.7.1 Beleidskader

Voor ruimtelijke plannen in de omgeving van hogedrukaardgasleidingen en leidingen voor aardolieproducten met een externe veiligheidscontour is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Op grond van dit besluit dienen plannen te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico (PR) en de oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR).

5.7.2 Analyse

Binnen het plangebied liggen geen planologisch relevante leidingen. Ook in de nabijheid van het plangebied is geen sprake van leidingen die van invloed kunnen zijn op het project.

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.WPNOVAWHERE2017-on01_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0439.WPNOVAWHERE2017-on01_0008.png"

Relevant maar niet belemmerend zijn PWN water (eisvoorzorgsmaatregel), Stadsverwarming (warmte en datatransport) en Liander laagspanning.

5.7.3 Conclusie

De wetgeving inzake planologisch relevante leidingen levert geen belemmering op voor het onderhavige wijzigingsplan.

5.8 Water

5.8.1 Beleidskader

Op basis van beleid dat voortkomt uit de nota 'Waterbeleid 21e eeuw' is een watertoetsproces ingesteld bij de ruimtelijke planvorming. Het watertoetsproces heeft tot doel om elkaar vroegtijdig te informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van het belang van water en dit in de ruimtelijke plannen gestalte te geven. Een watertoetsproces leidt onder andere tot een waterparagraaf in het plan. De diepgang van de watertoets en de inhoud van de waterparagraaf kan verschillen naar de aard van de planvorming. De watertoets moet er voor gaan zorgen dat er b ij de inrichting van ons land bewust rekening wordt gehouden met water. De waterbeheerder en initiatiefnemer nemen daarvoor samen de waterhuishoudkundige doelstellingen zichtbaar en evenwichtig mee bij alle ruimtelijke plannen en ingrepen.

5.8.2 Analyse

In het kader van dit wijzigingsplan en toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen is een melding watertoets gedaan en advies verkregen van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.
Met de gegevens die zijn opgegeven is bepaald dat het plan een beperkte invloed heeft op de waterhuishouding. Hierdoor kan de korte procedure worden gevolgd voor de watertoets. Dit betekent dat de beperkte invloed van het plan op de waterhuishouding kan worden opgevangen met standaard maatregelen, om wateroverlast te voorkomen en het water in de sloten schoon te houden.

In bijlage 2 is het bestaande oppervlaktewater opgenomen.
In bijlage 6 is het project beschreven en op welke wijze compensatie van gedempt oppervlaktewater en compensatie van nieuwe verhardingen wordt bereikt.

5.8.3 Conclusie

De conclusie is dat voldoende wordt gecompenseerd.

5.9 Natuurwaarden

5.9.1 Beleidskader

In ruimtelijke plannen moet worden aangegeven hoe de ontwikkelingen die hierin mogelijk worden gemaakt zich verhouden met de wet en regelgeving op het gebied van gebieds- en soortenbescherming.

Natuurbeschermingswet
De gebiedsbescherming is geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998.
Deze wet regelt de bescherming van gebieden die in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn beschermd moeten worden. Alleen binnen die gebieden is de wet van toepassing.
De natuurbeschermingswet kent drie typen gebieden:

  • Natura 2000 gebieden;
  • Beschermde natuurmonumenten;
  • Gebieden die de Minister van LNV aanwijst ter uitvoering van verdragen of andere internationale verplichtingen (met uitzondering van de verplichtingen op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zoals Wetlands).

In Purmerend komen deze gebieden niet voor.

Flora en faunawet
De soortenbescherming is geregeld in de Flora- en faunawet. Deze wet is gerichtop de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Flora- en faunawet bevat ondermeer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust-en verblijfplaatsen. De Flora en faunawet is in zoverre voor de onderhavige ontwikkeling van belang, dat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staat.

Provinciale Ecologische Hoofdstructuur
In de periode tussen 1990 en 2018 moet in Nederland een Ecologische Hoofdstructuur (EHS)worden gerealiseerd; een samenhangend netwerk van (inter-)nationaal belangrijke, duurzaam te behouden ecosystemen. Dit netwerk vormt de basis voor de Nederlandse bijdrage aan het behoud van de mondiale biodiversiteit, zoals bevestigd in het Verdrag van Rio de Janeiro (1992). Door het realiseren van de EHS, inclusief de ecologische verbindingszones, worden levensgemeenschappen van soorten groter en robuuster.
De EHS bestaat voor een groot deel uit reeds bestaande natuurgebieden en grote wateren. Daarnaast worden nieuwe natuurgebieden gerealiseerd, doorgaans op agrarische gronden. Ook omvat de EHS een groot aantal gebieden die onderdeel uitmaken van Natura2000, het Europese natuurnetwerk dat is aangewezen om het voortbestaan van de kwetsbaarste soorten en habitattypen te verzekeren. Natura2000-gebieden, waaronder de twee nationale parken in Noord- Holland, worden ook via de Natuurbeschermingswet beschermd. De Provincie Noord-Holland zorgt dat in deze gebieden geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn die strijdig zijn met de bijzondere kenmerken en waarden van het natuurgebied. Het kan zijn dat ruimtelijke ontwikkelingen die een negatief effect hebben op natuurgebieden, toch moeten doorgaan vanwege het grote belang ervan. In dat geval wordt de schade aan de natuur gecompenseerd op een manier die bijdraagt aan het creëren van een robuuste EHS.

5.9.2 Analyse

Het projectgebied maakt geen deel uit van een Natura 2000 gebied, een Staatsnatuurmonument, een beschermd natuurmonument of Ecologische Hoofdstructuur. Er is onderzoek gedaan naar negatieve effecten op de beschermde natuurwaarden, in het kader van de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet. De onderzoeksresultaten zijn vastgelegd in het rapport "Oriënterend ecologisch onderzoek Novawhere Purmerend", projectnummer 143400, BK Ingenieurs, 5 december 2014. Bij uitvoering van de beoogde nieuwbouw van een verblijfruimte aan de bestaande bebouwing dienen maatregelen getroffen te worden om negatieve effecten te voorkomen voor de beschermde vissoorten en de aangetroffen vleermuizen, zie ecologisch onderzoek op pagina 25. De maatregelen worden opgenomen in een ecologisch werkprotocol.

5.9.3 Conclusie

De Flora & Fauna wetgeving vormt geen belemmering voor het plan.

5.10 Cultuurhistorische waarden

5.10.1 Beleidskader

In de toelichting van ruimtelijke plannen moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Het doel hiervan is om cultuurhistorische belangen meer te laten meewegen in de ruimtelijke ordening. Hiertoe is op 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij dit voorschrift in artikel 3.1.6, tweede lid, onder a is opgenomen. De in de grond aanwezige waarden komen in paragraaf 5.11 (Archeologie) aan bod, de overige cultuurhistorische aspecten worden in deze paragraaf besproken.

5.10.2 Analyse

Binnen en in de nabijheid van het plangebied zijn geen rijks- of gemeentelijke monumenten of andere cultuurhistorische waarden aanwezig.

5.10.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het project.

5.11 Archeologie

5.11.1 Beleidskader

In de nieuwe Wet op de archeologische monumentenzorg (een wijziging van de Monumentenwet 1988) stellen Rijk en provincie dat in het ruimtelijke beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reeele verwachtijgen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.
De gemeente Purmerend heeft in 2009 een eigen archeologisch beleid opgesteld (archeologische beleidsadvieskaart) en daar een archeologische verwachtingskaart bij vervaardigd. Een archeologische verwachtingskaart is een voorspellingskaart waarop verwachtingen met betrekking tot de situering van (nog) onbekend archeologische vindplaatsen zijn vertaald in termen van vlakken en zones. Op de kaart worden zones aangegeven met verschillende verwachtingen: hoge, middelhoge of lage verwachting. De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het opstellen van een beleidsadvieskaart, die vervolgens kan worden gebruikt voor de toetsing van ruimtelijke plannen op de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Het bestemmingsplan vormt het belangrijkste instrument voor de archeologische monumentenzorg. Voor gemeenten kunnen de door deskundigen opgestelde archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaarten als leidraad worden gebruikt voor zowel de planologische bescherming van archeologische waarden in het ruimtelijke plan als voor het vaststellen van het benodigde archeologische onderzoek dat bij voorbereiding van ruimtelijke plannen moet plaatsvinden.
Ter plaatse van een lage archeologische verwachtingswaarde is er geen noodzaak om een verkennend archeologisch onderzoek uit te voeren voordat nieuwe bouwactiviteiten plaatsvinden. Ter plaatse van een hoge en middelhoge verwachtingswaarde dient bij grondwerkzaamheden eerst een verkennend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd door een hiertoe gecertificeerd bureau.

5.11.2 Analyse

Het plangebied valt niet in een zone waar sprake is van een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde.

Figuur 5.11.2.a: Fragment uit de archeologische beleidsadvieskaart gemeente Purmerend
afbeelding "i_NL.IMRO.0439.WPNOVAWHERE2017-on01_0009.png"

5.11.3 Conclusie


Het wijzigingsplan ligt in een gebied met lage archeologische verwachting. Er hoeft geen nader archeologisch onderzoek te worden verricht.

5.12 Milieuwetgeving

5.12.1 Activiteitenbesluit

Het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling beschrijven de regels op het gebied van milieu waar het verpleeghuis aan moet voldoen.

5.12.2 Analyse

Novawhere is een type B inrichting. Er is op 24 juni 2016 een wijzigingsmelding gedaan via de Activiteiten Internet Module (AIM). De activiteiten huisartsen, fysiotherapie en apotheek voldoen al aan de regels van het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling, het project betreft slechts een verplaatsing van activiteiten. Het bevoegd gezag (Omgevingsdienst IJmond/gemeente Purmerend) zal voor de wijziging van de plaats van de activiteiten een schriftelijke acceptatie afgeven, immers, men valt al van rechtswege onder de regels. Het akoestisch onderzoek, Medisch centrum Novawhere, Prof. J.P. Oudlaan 1 te Purmerend, uitstraling naar de omgeving, 3 mei 2016, ref: 01191-13317-03, DPA Cauberg Huygen B.V. toont aan dat geluid geen belemmering is.

5.12.3 Conclusie

Voor de verplaatsing van activiteiten voldoen aan het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling. Bij de start van het project zal de acceptatie van het bevoegd gezag zijn afgegeven. Het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling vormen geen belemmering voor onderhavig project.

5.13 Verkeer en parkeren

5.13.1 Parkeren

De huidige parkeervoorziening is ruim opgezet en aangenaam ingericht met bomen.
Het aantal parkeerplaatsen is echter niet meer toereikend voor de huidige parkeerbehoefte.
Uit onderzoek blijkt dat er ten behoeve van het project behoefte is aan een totaal van 163 pp, zie bijlage 3, 5 en 6. De parkeerbehoefte van de bouwaanvraag voldoet aan de parkeernorm zoals beschreven in de CROW kengetallen toepasselijk voor de zone 'rest bebouwde kom'.
Parkeren wordt gerealiseerd op eigen terrein.

5.13.2 Openbaar vervoer

Het openbaar vervoer wordt verzorgd door EBS. Er zijn bushaltes op de West- en Oostzijde van Prof. P.J. Oudlaan. Beide bushaltes zijn rolstoeltoegankelijk gemaakt voor minder mobiele reizigers. Op de Prof. P.J. Oudlaan tussen de Burg. D. Kooimanweg en de Den Uyllaan rijdt alleen een buurtbus (lijn 413) van Purmerend naar Beets.

In 2016 rijden er de volgende EBS lijnen:

  • Lijn 105 van Purmerend naar Amsterdam-Nord rijdt via S. Allendelaan en Den Uyllaan;
  • Lijn 306 van Purmerend naar Amsterdam rijdt via Prof. P. J. Oudlaan en Den Uyllaan. Ter hoogte van het verpleeghuis Novawhere is er richting Amsterdam een rolstoel toegankelijke bushalte die is voorzien van abri en een dynamisch reizigersinformatiepaneel waarop de actuele vertrektijden van de bus worden weergegeven. Voor slechtzienden en blinden is op deze bushalte ook een audiovoorziening aanwezig waarbij de vertrektijden via een luidspreker hoorbaar worden 'afgespeeld'.
  • Lijn 376 naar Amsterdam Zuidoost.
  • Nachtlijn N01 met een beperkte dienstregeling in de nachtelijke uren op donderdag, vrijdag en zaterdag.

Zie ook EBS lijnennetkaart in de bijlagen.

5.13.3 Fietsen

Het aantal bestaande fietsenstallingen op het eigen terrein worden niet gewijzigd. Voor de nieuwe functies worden er nieuwe fietsenstallingen gerealiseerd. Voor de huisartsenpraktijken zijn er 12 fietsenplaatsen nodig, voor de apotheek 8. Er zijn bij de ingang van de behandelcentrum, fietsenrekken mogelijk voor het plaatsen van minimaal 20 fietsen.

5.14 Milieu-effectrapportage

5.14.1 Beleidskader

Voor bepaalde grootschalige ontwikkelingen op het gebied van woningen, bedrijvigheid en infrastructuur dient op grond van het Besluit milieu-effectrapportage 1994 een milieu-effectrapportage opgesteld te worden. Hierin moet worden aangegeven wat de gevolgen zijn van de ontwikkelingen voor het milieu. In het Besluit m.e.r. is aangegeven in welke gevallen er onderzoek gedaan moet worden. Afhankelijk van de grootte van het project zijn er drie mogelijkheden:

  • 1. bij een project dat voorkomt in onderdeel C van de bijlage van het Besluit m.e.r. en boven de daar genoemde drempelwaarden uitkomt, geldt een directe m.e.r.-plicht. In dat geval dient een m.e.r. opgesteld te worden. Dit geldt ook voor een project die onder de drempelwaarden genoemd in onderdeel C blijft, maar boven de drempelwaarden die in onderdeel D gegeven worden ligt en waarvoor een (kaderstellend) bestemmingsplan opgesteld wordt.
  • 2. indien er geen directe m.e.r.-plicht geldt, kan er wel een vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht gelden.

Dit geldt voor projecten die in onderdeel D genoemd worden en niet boven onder de drempelwaarde uitkomen. Hierbij moet worden onderzocht of er sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Er gelden geen vormvereisten, maar wel inhoudelijke vereisten: de criteria uit bijlage III van de Europese richtlijn moeten in acht worden genomen. Als de uitkomst is dat het uitgesloten is dat er belangrijke gevolgen voor het milieu zijn, dan dit moet in de toelichting van het wijzigingsplan worden gemotiveerd. Zijn belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.

5.14.2 Analyse

Het project wordt niet genoemd in bijlage C of D van het Besluit m.e.r.

5.14.3 Conclusie

Er is geen noodzaak tot uitvoeren van een (vormvrije) m.e.r. beoordeling of m.e.r.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

De gemeente mag op basis van de Wet ruimtelijke ordening alleen meewerken aan planontwikkelingen die haalbaar en uitvoerbaar zijn. Ingevolge artikel 3.1.6. Bro dient de toelichting van een wijzigingsplan inzichten te bevatten over de uitvoerbaarheid van een plan.

6.1 Privaatrechtelijke uitvoerbaarheid

Het terrein waar het plan op van toepassing is, is in eigendom van de initiatiefnemer, zijnde Zorgcirkel. Het plan is daarmee privaatrechtelijk uitvoerbaar.

6.2 Economische uitvoerbaarheid


Het wijzigingsplan geeft geen noodzaak tot ontwikkeling van bouwplanoverschrijdende openbare faciliteiten. In het wijzigingsplan is geen sprake van een ontwikkeling, immers, binnen het wijzigingsplan worden bestaande functies slechts verplaatst: de huisartsen laten (rijtjes) woning achter in de wijk en de physiotherapie verhuist binnen het gebouw. Er ligt een business case ten grondslag aan het wijzigingsplan, welke is voorgelegd aan het bestuur van De Zorgcirkel.
De nieuwbouw wordt in opdracht van De Zorgcirkel gebouwd en gefinancierd vanuit eigen middelen en externe financiering. De externe financiering wordt gedekt door huurcontracten met huurders die al getekend hebben. Kostenverhaal vindt plaats via de legesverordening. Op het moment van ter inzage legging van het wijzigingsplan is de grondwissel tussen De Zorgcirkel en Gemeente Purmerend gerealiseerd en worden alle voorzieningen op eigen terrein van De Zorgcirkel aangelegd.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.3.1 Overleg ingevolge artikel 3.1.1. Bro

Artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat een bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk plan, daarbij overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Artikel 3.1.6 Bro bepaalt daarnaast dat in de toelichting de uitkomsten van dit overleg worden beschreven.

6.3.2 Inspraak ingevolge Algemene inspraakverordening gemeente Purmerend

De Algemene Inspraakverordening van de gemeente Purmerend bepaalt dat elk bestuursorgaan ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden kan besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Omdat De Zorgcirkel zelf een bewonersoverleg organiseert voordat de stukken in procedure gaan, is besloten af te zien van de procedure op grond van de inspraakverordening. Het bewonersoverleg is gehouden op 17 mei 2016. Het overleg is goed bezocht. Het project is geaccepteerd. Er was enige bezorgdheid inzake geluidsoverlast tijdens de bouw, De Zorgcirkel zal hier adequate maatregelen voor nemen.

6.3.3 Overleg ingevolge artikel 3.9a Wro

Artikel 3.9a Wro bepaalt dat op de voorbereiding van een wijzigingsplan afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Deze afdeling bevat bepalingen rond de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure. In tegenstelling tot wat bij een bestemmingsplan gebruikelijk is, worden bij een wijzigingsplan alleen belanghebbenden, en niet eenieder, in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen.
Het ontwerp van dit wijzigingsplan zal gedurende 6 weken ter inzage liggen.
Vanwege de aard en de geringe omvang van het project wordt het plan niet aan een overleg partner toegestuurd, m.u.v. het Hoogheemraadschap in verband met de watertoets. Het plan is van geen enkele invloed op omliggende gemeenten, provinciale- en rijksbelangen worden hier niet geraakt. Er is daarom afgezien van overleg met de diensten van rijk en provincie en omliggende gemeenten.

Hoofdstuk 7 Juridische planbeschrijving

Dit hoofdstuk bevat een toelichting op de gekozen planvorm, die van een gedetailleerd wijzigingsplan. Tevens geeft het inzicht in de overwegingen die aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen.

7.1 Planvorm

Het onderhavige plan voorziet in een actueel en adequaat juridisch kader voor ontwikkeling en beheer van het plangebied. Het is een plan op basis van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening, opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).

Gezien het gewenste behoud van de ruimtelijke en functionele structuur en de beperkte mate van ontwikkeling is gekozen voor een gedetailleerde planvorm. Deze planvorm maakt het mogelijk de voorziene functie in het plangebied te voorzien van een gedetailleerde bestemmingsregeling waardoor de ruimtelijke kwaliteit in het gebied als zodanig kan worden beheerd en behouden.
Op de verbeelding zijn de nieuwe bouwvlakken ingetekend.

7.2 Bestemmingsregeling

Het wijzigingsplan bestaat uit regels en een verbeelding, en hieraan is onderhavige toelichting toegevoegd.
De wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan is zeer beperkt. In feite staat deze uitsluitend het toevoegen van bouwvlakken toe met een maximum bouwhoogte van 19 meter. Er is derhalve geen enkele aanleiding (en juridische basis) om iets in de regels te wijzigen. Met andere woorden de bestemming Maatschappelijk-1 blijft onverminderd van toepassing. In de bijbehorende voorschriften worden de regels van het 'moederplan' Overwhere Noord 2012 van overeenkomstige toepassing verklaard op dit wijzigingsplan.