Plan: | Gorslaan 10 2020 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0439.BPGORSLAAN2020-va01 |
Onderhavig bestemmingsplan heeft betrekking op de voorgenomen ontwikkeling ter plaatse van de Gorslaan 10 te Purmerend. Het plan voorziet in het ophogen van het bestaande (kantoor)pand met twee nieuwe verdiepingen. In totaal zullen 57 sociale appartementen gerealiseerd worden. Op zowel de begane grond als de verdiepingen wordt een woonfunctie mogelijk gemaakt.
Het project past niet binnen het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'De Gors e.o. 2010'. In paragraaf 1.3 wordt hierop verder ingegaan. Het onderhavige bestemmingsplan geeft een planologisch kader - bouw- en gebruiksregels, waarbinnen het project planologisch mogelijk wordt gemaakt.
De projectlocatie Gorslaan 10 is gelegen op het kruispunt van de Gorslaan en de Purmerweg te Purmerend. Ten noorden van de projectlocatie grenst de projectlocatie aan de Purmerweg en ten westen bevindt zich de Broekerhof. Ten westen van de projectlocatie zijn meerdere parkeervoorzieningen gelegen.
Figuur 1. Ligging plangebied.
Kadastraal is het pand gelegen aan de Gorslaan 10 bekend onder nummer 2218 sectie E van de kadastrale gemeente Purmerend.
Figuur 2. Kadastrale kaart (projectlocatie in blauw).
Op het plangebied geldt tot op het moment van inwerkingtreding van het onderhavige bestemmingsplan het bestemmingsplan 'De Gors e.o. 2010', vastgesteld op 21 oktober 2010. Het plangebied heeft de bestemming 'Gemengd - 3', met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Het plan gebied heeft een maximum bouwhoogte variërend tussen 4 en 16 meter. Ter plaatse vigeert tevens het 'Parapluplan Parkeernormen Purmerend 2018'.
Op grond van het bestemmingsplan 'De Gors e.o. 2010' zijn ter plaatse van het plangebied de volgende bouw- en gebruiksmogelijkheden toegestaan:
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Gemengd-3 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
10.2 Bouwregels
10.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
Toetsing beoogde ontwikkeling aan vigerende bestemmingsplan
De beoogde ontwikkeling voorziet in het verhogen van het bestaande pand met twee extra verdiepingen. Op de begane grond en de verdiepingen daarboven worden in totaal 57 appartementen gerealiseerd. Binnen de kaders van het vigerende bestemmingsplan is geen woonfunctie toegestaan. Daarnaast overschrijdt de maximale bouwhoogte van 23,5e meter van het plan, de maximaal toegestane bouwhoogte van 16 meter ter plaatse en dient derhalve een planologische procedure doorlopen te worden.
Voorliggend bestemmingsplan maakt de voorgenomen woningbouwontwikkeling juridisch en planologisch mogelijk.
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van het project. Hoofdstuk 3 geeft een samenvatting van het relevante actuele beleidskader. Hoofdstuk 4 bevat een omgevingsanalyse waarin wordt nagegaan welke functies en bouwwerken zich voorafgaand aan vaststelling van het bestemmingsplan in het plangebied bevinden en in hoeverre het nieuwe project hierin past. In hoofdstuk 5 worden de relevante randvoorwaarden en omgevingsaspecten behandeld. In hoofdstuk 6 wordt de uitvoerbaarheid van het plan toegelicht. In hoofdstuk 7 wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de gedachten die ten grondslag liggen aan de juridische regels zoals deze op de verbeelding en in de regels zijn opgenomen.
Ter plaatse van het plangebied (Gorslaan 10) is in de huidige situatie een kantoorgebouw gevestigd. De beoogde ontwikkeling is transformatie van kantoor naar woningbouw. Het plan behelst de uitbreiding van het bestaande gebouw met twee extra bouwlagen. Op zowel de begane grond, als op de verdiepingen hierboven worden 57 sociale huurappartementen ontwikkeld. De toekomstige van het pand varieert. Op de hoek van Gorslaan – Purmerweg bedraagt de bouwhoogte van het pand 23,5e meter. Dit is exclusief de liftbouwbouw. De bouwhoogte van het pand parallel aan de Gorslaan is 20 meter. De bouwhoogte van het pand parallel aan de Purmerweg bedraagt 22 meter. Aan deze zijde is een dakopbouw aanwezig waarmee het dakterras bereikt kan worden en dient tevens als vluchtroute.
Figuur 3. Schets toekomstige situatie voorgevel en hoek Gorslaan - Purmerweg.
Figuur 4. Schets rechter zijgevel nieuw.
Figuur 5. Schets achtergevel nieuw.
Figuur 6. Linker zijgevel nieuw.
Het kader voor een bestemmingsplan wordt gevormd door diverse nationale, provinciale, (deel-)regionale, en (deel)gemeentelijke nota's. Dit beleid stelt planologische en bestuurlijke beleidskaders (randvoorwaarden) aan de ruimtelijke (on)mogelijkheden voor het plangebied waarmee rekening moet worden gehouden. In dit hoofdstuk wordt voor het plangebied het relevante algemene beleid beknopt samengevat.
Het rijk heeft het beleid inzake de ruimtelijke inrichting en het mobiliteitsbeleid van Nederland tot 2040 vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Deze visie is vastgesteld op 13 maart 2012.
De regering maakt ruimte voor groei en beweging en kiest ervoor de invulling van het ruimtelijk beleid voor een belangrijk deel over te laten aan provincies en gemeenten. Daardoor kan het Rijk zich richten op het behartigen van belangen die van nationale en internationale betekenis zijn. De minister vermindert stevig het aantal procedures en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten. De ruimtelijke ordening wordt zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat gebracht (burgers en bedrijven) en er wordt meer overgelaten aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…'). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving. Daarbij verwacht het Rijk dat medeoverheden zich eveneens inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving. De gemeente is de overheid die het dichtst bij de burger staat en zorg draagt voor een veilige en leefbare woon- en werkomgeving. In het ruimtelijk domein gaat het om de ruimtelijke ontwikkeling van stad en platteland in brede zin, waarbij onder meer belangen ten aanzien van mobiliteit, milieu, natuur, water, economie en wonen worden afgewogen. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028) en verbindt hier dertien nationale belangen aan.
De drie hoofddoelstellingen van het Rijk zijn:
1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
2. het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Voor wat betreft nationale belangen ligt de nadruk op het verbeteren van milieukwaliteit en bereikbaarheid om zo de drie hoofddoelstellingen te dienen. De nationale belangen verzetten zich niet tegen de voorziene woningbouwontwikkeling. Bovendien wordt de woningbehoefte in de regio Noordwest-Nederland, waar Purmerend in valt, en specifiek in en rond Amsterdam in de SVIR benadrukt. Het ontwikkelen van extra woonruimte in Purmerend past dan ook goed in het beleid zoals uiteengezet in de SVIR.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid zoals dat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vastgelegd. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Voor Purmerend hebben deze regels geen gevolgen.
Op 1 juli 2017 is het besluit tot wijziging van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden. Het betreft een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking (duurzaamheidsladder).
De laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De behoefte aan deze stedelijke ontwikkeling moet dan worden aangetoond. De behoefte is het saldo van de aantoonbare behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, looptijd bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit). De uitkomst van de beoordeling van de behoefte moet in de plantoelichting worden vermeld. Voor uitwerkings- en wijzigingsplannen kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering van deze behoefte wordt doorgeschoven naar de toelichting behorende bij het uitwerkings- of wijzigingsplan.
Als stedelijke ontwikkeling wordt bedoeld: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' In het Bro is geen ondergrens voor een minimale omvang vastgelegd van wat een stedelijke ontwikkeling is. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724) dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor overige stedelijke functies wordt gesteld dat 'in beginsel' geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m² bedraagt.
Uitgangspunt is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte en het tegengaan van overprogrammering en de negatieve ruimtelijke gevolgen van leegstand. In het geval in het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, bevat de toelichting een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. De motivering van de behoefte aan die ontwikkeling dient in het licht te worden geplaatst van een goede ruimtelijke ordening en dient zich te richten op het motiveren van de behoefte aan die ontwikkeling met het oog op het tegengaan van ongewenste leegstand en het stimuleren van zorgvuldig ruimtegebruik. De behoefte wordt onderbouwd en afgewogen op het niveau van het verzorgingsgebied van de ontwikkeling. Dit betekent dat de aard en omvang van de ontwikkeling bepalend zijn voor de reikwijdte van de beschrijving van en het overleg over de behoefte, waarvan de resultaten ook zijn opgenomen in de beschrijving.
De provincie Noord-Holland wil vraag en aanbod op de woningmarkt zo goed mogelijk laten aansluiten. Daartoe hebben de gemeenten op verzoek van de provincie actieprogramma's wonen opgesteld voor de zes regio's binnen de provincie. De gemeente Purmerend is opgenomen in het Regionaal Actieprogramma Wonen 2016 - 2020 (RAP) van de Stadsregio Amsterdam. Purmerend maakt daarbinnen deel uit van de marktregio Zaanstreek-Waterland. De voorziene woningen passen binnen zowel de kwantitatieve als kwalitatieve woningbehoefte die het RAP voor deze regio aantoont. Met kwantitatieve woningbehoefte wordt het aantal woningen bedoeld, met kwalitatieve woningbehoefte wordt het woonmilieu en de typen woningen bedoeld. In het RAP wordt beschreven dat er binnen de gehele Stadsregio bovenop de al bestaande harde plancapaciteit voor woningen nog behoefte is aan plancapaciteit in alle prijssegmenten binnen de koop- en huursector. Er is behoefte aan elk type woning en woonmilieu. Een van de speerpunten van het RAP is bovendien om nieuwe plekken voor woningbouw voornamelijk te realiseren in binnenstedelijk gebied. Ook passen de voorziene woningen in de Woonvisie en de Structuurvisie van de gemeente Purmerend.
In de Woonvisie wordt benadrukt dat onder andere de vraag van kleine huishoudens in de toekomst zal toenemen en dat met de nieuwbouw van meer appartementen beoogd wordt te voorzien in de diversiteit van de vraag naar woningen. Het plangebied is gelegen aan de Gorslaan en aan de Purmerweg. De Purmerweg is te bereiken via de ontsluitingsweg Broekerhof. Er bestaat een duidelijke behoefte aan woningen, waar het plan met de realisatie van 57 sociale huurappartementen in voorziet.
De laddertoets is hiermee succesvol doorlopen.
Op 19 november 2018 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland de Omgevingsvisie NH2050 vastgesteld. Hierin staat de visie van de provincie op de fysieke leefomgeving beschreven. De provincie zet in op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid, zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven.
De Omgevingsvisie bevat het provinciale beleid op het gebied van wonen en werken. De ambitie is dat vraag en aanbod van woon- en werklocaties (kwantitatief en kwalitatief) beter met elkaar in overeenstemming zijn. De woningbouw wordt vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends. Duurzaamheid van de totale voorraad is uitgangspunt.
De onderhavige woningbouwontwikkeling, betreffende 57 appartementen, liggend in bestaand stedelijk gebied, is in lijn met de Omgevingsvisie NH2050.
Provinciale Staten hebben op 28 september 2015 de Provinciale Verordening gewijzigd. Op 20 december 2016 is de Provinciale Ruimtelijke Verordening door Provinciale Staten vastgesteld en op 1 maart 2017 is deze in werking getreden. In deze verordening worden regels gegeven omtrent de inhoud van bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is. In de verordening worden algemene regels gegeven voor de Provinciale Planologische Commissie, de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling, bedrijventerreinen en detailhandel, de mogelijkheden voor woningbouw in het landelijk gebied, de vereiste ruimtelijke kwaliteit verbonden met stedelijke en niet-stedelijke ontwikkelingen in het landelijke gebied, de Groene en Blauwe Ruimte, energie en landbouw.
Het plangebied valt binnen het bestaand stedelijk gebied als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder h van het Besluit ruimtelijke ordening . De provinciale verordening geeft aan dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen zoveel mogelijk binnen het bestaand stedelijk gebied gerealiseerd dienen te worden. De onderhavige ontwikkeling is daarmee in lijn met de Provinciale Ruimtelijke Verordening.
Het provinciale beleid inzake woningbouw is vastgelegd in de Omgevingsvisie NH2050. Deze woonvisie sluit aan op de structuurvisie en schetst de kaders voor regionaal woonbeleid. Vooral het kwalitatieve aspect van wonen komt in deze visie aan de orde.
De speerpunten van dit beleid zijn:
De beoogde ontwikkeling, waar onderhavig bestemmingsplan in voorziet sluit aan op de speerpunten zoals die zijn vastgelegd in de provinciale woonvisie. In totaal worden 57 huurappartementen gerealiseerd voor een doelgroep die minder kansen heeft op het vinden van een geschikte woning. In onderhavig plan is sprake van een transformatieopgave, waarbij twee extra verdiepingen nieuwbouw worden toegevoegd en sluit zodoende aan bij speerpunt 3. In de Woonvisie wordt beschreven dat transformaties kansen bieden om bestaande gebieden te revitaliseren. Hiermee levert transformatie een bijdrage aan vitaal bestaand bebouwd gebied en tevens levert dit een bijdrage aan de duurzaamheidsdoelstellingen. Door transformatie kan de druk om buiten bestaand bebouwd gebied te bouwen worden verminderd. Geconcludeerd kan worden dat voorliggend bestemmingsplan in lijn is met de Woonvisie.
Voor de lange termijn heeft de regio een ontwikkelingskader tot 2040 opgesteld, de Regiovisie Waterland 2040. In deze visie staat behoud en zo mogelijk versterking van het kenmerkende authentieke karakter van de regio Waterland voorop, maar wel met de noodzakelijk sociaal-economische en infrastructurele impulsen om de kernen vitaal te houden en het gebied binnen de Metropoolregio Amsterdam bereikbaar te maken. Naast maatregelen om het authentieke karakter van het landelijk gebied te bewaren, vergt dat op vele locaties een forse inspanning in de kwaliteit van de leefomgeving, selectieve uitbreiding voor noodzakelijke sociaal-economische ontwikkelingen en duurzame oplossingen voor beheer en terugdringing van het woon-werkverkeer. Op die manier ontstaat een duurzame vitale regio met een herkenbaar eigen karakter. Onderhavige ontwikkeling past goed in het beleid zoals weergegeven in de Regiovisie. Het bepaalde in dit bestemmingsplan is niet strijdig met dit beleid.
Purmerend maakt onderdeel uit van Metropoolregio Amsterdam (MRA). Dit is een samenwerkingsverband van de provincies Noord-Holland en Flevoland, 33 gemeenten en de Vervoerregio Amsterdam. De MRA behoort tot de Europese top vijf van economisch sterke regio's. De rode draad van de samenwerking is het behouden en versterken van die internationale concurrentiepositie. De door de partners geformuleerde hoofdopgaven zijn (thematisch) neergelegd in de 'Gebiedsagenda 2013' en richten zich m.n. op het optimaliseren van het fysieke vestigingsklimaat (economie), het tijdig voorzien in kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwbehoefte in 2040 (verstedelijking) en het op orde brengen en houden van een goed functionerend mobiliteitsnetwerk (bereikbaarheid). De agenda levert een 'voorraadkamer' op voor de besluitvorming over programma's en projecten in het Bestuurlijk Overleg Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (BO-MIRT). De agenda richt zich voornamelijk op het verbeteren van de infrastructuur en het milieu. De agenda verzet zich niet tegen het realiseren van woningbouw.
De agenda bevestigt bovendien dat er binnen de regio Waterland, waar Purmerend onder valt, een aanzienlijk aantal nieuwe woningen dient te worden gerealiseerd. De te realiseren woningen passen dan ook goed in het beleid van de MRA.
De MRA heeft een eigen langeretermijnvisie in de vorm van het Ontwikkelingsbeeld 2040 uit 2007. De MRA wil een internationaal concurrerende regio zijn met compacte steden in een voor recreanten aantrekkelijk landschap en met een infrastructureel netwerk dat de kernen met elkaar, het landschap en de rest van de wereld verbindt. De regio zet in op woningbouw, de creatieve industrie, de maakindustrie en de circulaire economie, wil een omslag naar duurzame energiebronnen en koestert grote bedrijven als het Havenbedrijf Amsterdam. In 2014 verscheen een overzicht van accentverschuivingen ten opzichte van dit Ontwikkelingsbeeld: Doorbouwen op het fundament. Op basis van nieuwe trends en inzichten focust de MRA o.a. op meer stedelijke verdichting, intensivering van de transformatieopgave, beter benutten van OV-knooppunten en – naast bescherming – een betere benutting van het landschap.
Om dit te bereiken zijn is voor de korte termijn een Ruimtelijk-economische Actie-Agenda 2016-2020 opgesteld, met een doorkijk naar de komende tien jaar.
Woonagenda Zaanstreek-Waterland 2017-2020
De MRA bestaat uit zeven zogenaamde deelregio's, waaronder Zaanstreek-Waterland, waar Purmerend deel van uitmaakt. Zaanstreek-Waterland heeft een eigen Woonagenda: Samen optrekken (2017). De focus ligt op de jaren 2017-2020, met een doorkijk naar 2025 en 2035. Hierin kiezen de gemeenten een gezamenlijke koers die recht doet aan lokale omstandigheden, gebaseerd is op inzicht in de (toekomstige) woningmarkt in Zaanstreek-Waterland en die rekening houdt met en een eigen inkleuring geeft aan de samenwerkingsafspraken met de andere deelregio's in de MRA. Zaanstreek-Waterland wil haar eigen identiteit kracht bijzetten door de reeds grote diversiteit aan woonmilieu's nog verder te versterken. Ze wil zowel de eigen als de regionale woningvraag bedienen en streeft naar een verder gedifferentieerde en toekomstbestendige woningvoorraad voor alle doelgroepen. Doelen zijn: het opvoeren van de woningproductie, waarbij de focus ligt op toevoeging van die kwaliteiten aan woonmilieu's, woningtypen en prijsklassen die benodigd zijn en bijdragen aan de gewenste variatie, het behoud van de betaalbare (sociale huur)voorraad, een betere verdeling van en doorstroming binnen die voorraad en verduurzaming van de gehele bestaande voorraad, zowel op het gebied van energie als levensloopbestendigheid.
In de Structuurvisie Purmerend 2005-2020, vastgesteld op 2 maart 2006, heeft de gemeenteraad van Purmerend een toetsingskader neergelegd voor gewenste en bestaande ontwikkelingen binnen de gemeente. In de structuurvisie worden vier ambities verwoord die leidend dienen te zijn bij de ontwikkeling van de stad Purmerend tot 2020.
In 2013 is de strategische plankaart, behorende bij de structuurvisie Purmerend 2005 - 2020, als eerste stap in het proces om te komen tot en vooruitlopend op een integrale herziening, aangepast aan de actuele stand van zaken. Het betreft een beleidsneutrale actualisering, waarbij op de plankaart de wijzigingen zijn verwerkt, die in de achterliggende periode (sinds 2006) doorgevoerd zijn in of op grond van het gemeentelijk beleid. Deze kaart gaat vergezeld van een toelichting daarop.
De projectlocatie behoort tot cluster 7 (Waterlandlaan en omgeving). Dit cluster blijft ongewijzigd in de toelichting op de strategisch plankaart behorend bij de structuurvisie Purmerend 2005-2020. In de structuurvisie zijn tevens speerpunten geformuleerd:
In cijfers is de woningbouwopgave voor de ISW-regio 2020: 3.000 nieuwbouw en 3.000 ICT (intensiveren, combineren, transformeren), dit is inclusief de autonome vraag van Purmerend. De beoogde ontwikkeling draagt derhalve bij aan de realisatie van (sociale-huur) woningen.
Geconcludeerd wordt dat dit plan aansluit op de doelen van de structuurvisie.
Het stuk 'Ruimte voor Purmerend (omgevingsagenda voor Purmerend richting 2040) is een dynamische agenda die naast politiek-bestuurlijke focus vooral duidelijkheid biedt over de ambities van de gemeente Purmerend. Purmerend wordt hierin neergezet als compacte woonstad met sterke OV-verbindingen naar de hoofdstad maar ook uitstekende fietsverbindingen naar de omgeving en buitengebied. Een stad waarin de wijken een zelfvoorzienend karakter hebben op het gebied van voorzieningen.
Aan bovenstaande beschrijving kunnen troeven en waardevolle aspecten worden toegevoegd waaruit ambities voortvloeien. De nabijheid van Amsterdam, het voorzieningenaanbod, het OV-netwerk en de betaalbare woningvoorraad zijn bekende troeven. Waardevolle aspecten zijn het dorpse karakter, de tevredenheidsstabiliteit en het brede scala en diversiteit van voorzieningen, omgeving en activiteiten. De ambities die hieruit zijn geformuleerd (samengevat):
Om vorm te geven aan de groei van Purmerend worden scenario's bekeken. Gelet op de ladder voor duurzame verstedelijking ligt intensivering van (vastgoed in) de bestaande stad als eerste mogelijkheid voor de hand en vervolgens wordt het verstedelijken van de randen nader als mogelijkheid bezien.
De ontwikkeling die middels voorliggend bestemmingsplan mogelijk gemaakt dient te worden is in overeenstemming met de omgevingsagenda. Zo wordt voorzien in een woningbouwontwikkeling, door het bestaand leegstaand vastgoed binnen het bestaand stedelijk gebied te transformeren. Zodoende wordt een directe bijdrage geleverd aan de bestaande woningbouwbehoefte van circa 10.000 woningen in Purmerend, als onderdeel van de woningbouwtaakstelling van de Metropoolregio Amsterdam. Het voornemen is daarmee in overeenstemming met de 'Agenda: Purmerend koers naar 2040'.
Visie Leefbare Stad 2040 is een leidraad voor alle ontwikkelingen in de stad in de komende decennia zodat de balans tussen steen en groen intact blijft of verbeterd wordt. De nadruk ligt wat meer op het groen, juist omdat natuur en groen meer dan voorheen meegenomen moeten worden in onze keuzes. De volgende ontwikkelingen hebben gevolgen voor de fysieke omgeving van de stad:
De voorgenomen ontwikkeling betreft een optimale benutting van het leegstaand vastgoed binnen het bebouwd stedelijk gebied en derhalve in lijn met de Visie Leefbare Stad 2040.
In de Woonvisie Purmerend 2017-2022 heeft de gemeente haar visie tot 2022 op het gebied van wonen geformuleerd. De gemeente wil een prettige woonstad blijven, de vraag naar woningen van inwoners goed kunnen blijven bedienen en een bijdrage leveren aan de regionale woningbouwopgave. Veel aandacht gaat uit naar de positie van huishoudens die zichzelf niet of moeilijk kunnen redden op de woningmarkt.
In een achttal speerpunten heeft Purmerend deze ambitie verder uitgewerkt, waaronder ook de ambitie om tot 2040 10.000 extra woningen te bouwen. Dit om tevens de kwaliteit van de stad te versterken door vergroting van de differentiatie van het aanbod en van verschillende woonmilieu's en de woningvoorraad meer passend te maken voor de toekomstige bevolkingssamenstelling. De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van 57 sociale-huur appartementen. De ontwikkeling voegt aansprekende en diverse woningen toe aan de huidige woningvoorraad. Hiermee past de voorgenomen ontwikkeling in dit beleid.
De speerpunten van het Woonprogramma uit de Structuurvisie Purmerend 2005-2020 zijn:
Volgens de prognose van de province neemt de woningbehoefte in de periode 2019-2025 met 3.500 woningen toe. In de periode 2025-2030 bedraagt dit 2.000 woningen en in de periode 2030-2040 bedraagt dit eveneens 2.000 woningen. De onderhavige ontwikkeling levert een bijdrage aan het eerste speerpunt, aangezien het voorziet in de realisatie van 57 sociale huurappartementen.
In het collegeprogramma 2018-2022 ('Samenwerken aan de stad') heeft het college het voornemen uitgesproken om voor nieuwe woningbouwinitiatieven de zogenaamde 30-30-40 regel te hanteren. Dit houdt in dat voor nieuwbouwprojecten vanaf vier woningen minimaal 30% sociale huur moet zijn en 30% doorstroomwoningen (middeldure huur en betaalbare koop). De resterende 40% is vrije keuze. Deze ambitie is verder in detail uitgewerkt in het document Nota kaders en instrumenten woningbouwprogrammering: spelregels 30-30-40. Met de voorliggende ontwikkeling aan de Gorslaan 10 wordt 100% van de woningen in de sociale huur gerealiseerd. De veertig extra gerealiseerde sociale huurwoningen kunnen worden ingezet als compensatie voor andere woningbouwlocaties in Purmerend waar naar de mening van de gemeente de 30-30-40 norm niet wenselijk of haalbaar is. Dit kan binnen acht jaar na voltooiing van dit project en deze termijn kan worden verlengd voor zover daartoe omstandigheden zijn. Conform de onlangs vastgestelde doelgroepenverordening zijn in het bestemmingsplan regels opgenomen ter borging van het woonsegment.
De gemeente beoogt in de periode tot 2040 10.000 woningen te bouwen en per locatie in te zetten op de 30-30-40-regel. In de gemeente Purmerend is voelbaar dat de woningnood hoog is. De wachtlijsten voor sociale huur zijn veel te lang en er is de te weinig aanbod in het middeldure huur segment en ook de betaalbare koopwoningen zijn er te weinig. Voorliggend plan sluit aan bij de ambitie om 10.000 woningen te bouwen tot 2040. Daarnaast wordt een direct bijdrage geleverd aan het aanbod sociale huurappartementen.
Op 23 januari 2019 is een gewijzigde huisvestingsverordening in werking getreden, waarmee het splitsen van al bestaande woningen wordt gereguleerd door middel van een vergunningstelsel. Aanvragen voor woningsplitsing worden getoetst op een minimale oppervlakte van de nieuwe woningen van 40 m2 en het aspect leefbaarheid.
Ook kamergewijze verhuur wordt met deze gewijzigde huisvestingsverordening gereguleerd door middel van een vergunningstelsel. Dergelijke aanvragen worden eveneens getoetst op het aspect leefbaarheid.
Kamergewijze verhuur en/of woningsplitsing is vooralsnog niet aan de orde bij onderhavige ontwikkeling. Er wordt voorzien in de realisatie van 57 sociale huurappartementen. Indien dergelijke activiteiten in de toekomst zullen plaatsvinden, zal dit getoetst worden aan de Huisvestingsverordening.
De basis voor het gemeentelijk duurzaamheidsbeleid is verwoord in het collegewerkprogramma
2014-2018 en in de Programmabegroting 2017. Met de duurzaamheidsagenda wordt inhoud gegeven
aan de uitgangspunten zoals opgenomen in de begroting 2017 (energiezuinige gemeentelijke
organisatie, energiezuinige inwoners en bedrijven en zoveel mogelijk lokale energieopwekking).
De volgende thema's staan centraal:
1. Duurzaamheid in de gebouwde omgeving:
2. Duurzame bedrijven:
3. Duurzame mobiliteit:
4. Duurzame energie:
5. Duurzame stad en regio:
6. Duurzame gemeente:
De beoogde woningen worden gasloos uitgevoerd en worden aangesloten op stadsverwarming. Zodoende wordt voorzien in de duurzaamheidsdoelstellingen van gemeente Purmerend 'Duurzaamheid in gebouwde omgeving'.
Purmerend heeft een grote woningbouwopgave en moet tot 2040 10.000 woningen bouwen. Zonder verdere actie gaat deze opgave grote consequenties hebben voor de leefbaarheid, bereikbaarheid en veiligheid in de stad. Het verkeersplan, dat in maart 2019 door de raad is vastgesteld, bevat een pakket aan maatregelen om de parkeerdruk in de binnenstad te reguleren en de doorstroming te reguleren.
De voorgestelde parkeermaatregelen zijn geclusterd rond drie pijlers:
Inzet is om de verschillende parkeermaatregelen in de loop van 2019 met een doorloop in het eerste kwartaal van 2020 uit te voeren.
Om de binnenstad autoluw te maken en het doorgaand verkeer te ontmoedigen de route door de binnenstad te nemen, zijn er globaal vier knoppen waar aan gedraaid kan worden. Zo kunnen maatregelen getroffen worden die betrekking hebben op de:
Bovenstaand pakket is met behulp van een verkeersmodel doorgerekend. Daaruit blijkt dat het beoogde effect - een autoluwe binnenstad - alleen haalbaar is bij een combinatie van de vier maatregelen.
De nota Groenkoers, op 28 november 2014 door de gemeenteraad vastgesteld, geeft de richting aan die de gemeente opgaat met het gemeentelijke groen in zijn totaliteit.
De essentie ervan is dat ingezet wordt op de verbetering van de kwaliteit van de beplanting om ook op lange termijn over een duurzame groenbasis te beschikken tegen acceptabele kosten. De Groenkoers schetst het belang van het groen voor de stad als integraal onderdeel van de openbare buitenruimte. Groen is mede bepalend voor de identiteit, het imago, de kwaliteit en de leefbaarheid van de stad.
Aan de Gorslaan en Purmerweg zijn meerdere structuurbomen gesitueerd. Deze bomen blijven behouden en zorgen zodoende voor de bestaande identiteit, imago en kwaliteit van de locatie.
Purmerend staat voor een aantal buitengewone opgaven. De woningbehoefte is groot en maakt dat we als gemeente tot 2040 een fors aantal woningen toe gaan voegen. Een ambitie die niet ophoudt bij wonen alleen: verbinding met mobiliteit, werkgelegenheid, landschap en duurzaamheid is noodzakelijk. Maatschappelijke en economische opgaven kunnen in deze transformatie worden meegenomen om tot een gebalanceerde stad te komen.
Purmerend zet daarbij primair in op verstedelijking. Niet alleen omdat dat gewenst wordt door de provincie en het Rijk, maar ook omdat we dat belangrijk vinden vanwege het versterken van bestaande kwaliteiten en de algehele aantrekkelijkheid van Purmerend als vitale stad. Waar passend, voegen we hoogstedelijke milieus toe. Gemengde programma's, hoogbouw gecombineerd met een levendige en verleidelijke plint en een openbare ruimte die uitnodigt tot verblijven en ontmoeten.
Om die ambitie waar te maken is een transformatie in de stad en met name rondom het Stationsgebied en de Waterlandlaan en omgeving essentieel. In het gebied liggen kansen om een knooppunt van wonen, werken, vrije tijd, verblijven en mobiliteit te worden. Op 30 januari 2020 heeft de gemeenteraad de Visie Stationsgebied en Waterlandlaan Purmerend vastgesteld. In deze visie worden de ambities voor dit gebied verwoord. De visie vormt de basis voor verdere uitwerkingen van concrete ontwikkelingen in het gebied.
De visie geeft aan dat in de gebieden die wat verder van het station afliggen de prioriteit meer op het realiseren van stedelijk wonen ligt. Met de voorliggende ontwikkeling, waarbij leegstaand vastgoed wordt omgevormd ten gunste van woningbouw, wordt hier invulling aan gegeven. Met de realisatie van 57 sociale huurwoningen kan een grote bijdrage worden geleverd aan het realiseren van de gemeentelijke ambities. De locatie is dichtbij de binnenstad gelegen, er liggen allerlei voorzieningen (zoals supermarkten, ziekenhuis, bibliotheek, etc.) in de buurt en er is sprake van hoogwaardig openbaar vervoer in een dichte nabijheid.
Purmerend heeft een Bomenlijst. Op deze kaart staan de waardevolle bomen van de stad. De kap van deze bomen is alleen toegestaan met een ontheffing op het kapverbod. Om deze waardevolle bomen ook anderszins te beschermen dient bij nieuwe ontwikkelingen - in het geval dat er zich waardevolle bomen in of in de nabijheid van het plangebied bevinden - m.b.t. die beschermde bomen een Bomen Effect Analyse (BEA) conform het handboek Bomen van het norminstituut Bomen te worden uitgevoerd. Een BEA is een gestandaardiseerde beoordeling die alle mogelijke effecten van de bouw of aanleg op het duurzaam voorbestaan van de boom in beeld brengt. Hierin wordt ook omschreven hoe de nadelige effecten tot een minimum kunnen worden beperkt. Bovendien wordt onderzocht wat het meest boomvriendelijke alternatief is.
In (de nabijheid van) het plangebied zijn meerdere bomen aanwezig. Het plan is niet van invloed op de aanwezige bomen en tevens geldt dat tijdens de werkzaamheden maatregelen getroffen worden aan de bomen ter bescherming.
De Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving Purmerend 2016-2019 is op 22 december 2015 door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. Deze nota beschrijft de bestuurlijke uitgangspunten en beleidskeuzes over de regelgeving op het gebied van het omgevingsrecht, APV en bijzondere wetten. Op basis van deze uitgangspunten, beleidskeuzes en een uitgevoerde omgevingsanalyse zijn prioriteiten en operationele doelstellingen voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving geformuleerd. In de nota wordt ook beschreven op welke wijze de gemeente Purmerend ervoor zorgdraagt dat wet- en regelgeving wordt nageleefd.
De gemeente Purmerend wil een veilige, schone en gezonde woon-, werk- en leefomgeving voor haar burgers en bedrijven. Dat wil de gemeente bereiken door de duurzaamheid, veiligheid en leefbaarheid te vergroten en te waarborgen. Belangrijke waarden hierbij zijn 'schoon, heel, gezond en veilig'. Een servicegerichte, professionele dienstverlening op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving levert hieraan een belangrijke bijdrage. In het collegewerkprogramma 2014-2018 is aangegeven dat de gemeente Purmerend "van buiten naar binnen" werkt. In de aanpak van problemen krijgen de eigen verantwoordelijkheid en betrokkenheid van burgers en bedrijven een belangrijke rol. De gemeente Purmerend zet sterk in op wijkgerichte of gebiedsgerichte handhaving en gaat in gesprek met burgers en bedrijven. Er wordt gehandhaafd met gezond verstand en er wordt niet alleen gekeken naar wat niet mag maar ook naar wat mogelijk is.
Om een veilige, schone en gezonde woon-, werk- en leefomgeving te realiseren zijn de volgende keuzes
gemaakt:
Het plan, waarbij de bestaande bebouwing met twee verdiepingen wordt vergroot en daarmee voorzien wordt in de realisatie van 57 sociale huurappartementen is niet in strijd met de Nota Vergunningen en Toezicht en Handhaving Purmerend.
Op 28 september 2017 is de hoogbouwvisie voor Purmerend vastgesteld. Hierin zijn de kansen voor hoger bouwen in de stad vastgesteld en zijn voorkeurgebieden voor hoogbouw op stadsniveau in kaart gebracht. Onderhavig plangebied is gelegen binnen het voorkeursgebied 'stedelijke rug'.
Figuur 7 Uitsnede hoogbouwvisie Purmerend.
In de visie is als speerpunt opgenomen om hoogbouw te realiseren als markering rond de knooppunten van de Noord-Zuid route. De Noord-Zuidroute (o.a. Aziëlaan, Gorslaan, Churchillaan, S. Allendelaan) is de belangrijkste doorgaande route naar de N244. Hoogteaccenten bij knooppunten langs deze route werken als stapstenen en helpen in de oriëntatie door de stad. Het plangebied is gelegen aan de Noord-Zuid route en binnen het voorkeursgebied 'stedelijke rug'. In paragraaf 5.2 Bezonning van voorliggend plan wordt nader ingegaan op het aspect bezonning.
De Nota planoverschrijdende ruimtelijke openbare faciliteiten is vervangen door de Nota Gebiedsoverstijgende kosten. De Wet ruimtelijke ordening kent een instrumentarium om particuliere vastgoedontwikkelaars mee te laten betalen aan deze investeringen. Daar gaat de nota gebiedsoverstijgende kosten Purmerend over, de Nota GKP. Het gaat om kosten aan zogenaamde ‘gebiedsoverstijgende’ infrastructuur (wegen, openbare ruimte, parkeren, maatschappelijke investeringen, betaalbare woningbouw e.d.). Deze infrastructuur komt ten gunste aan meerdere bouwlocaties (exploitatiegebieden): het gaat dus niet om een straat naar een bouwlocatie, maar om bijvoorbeeld een verbetering van stadsparken, fietsstallingen over de hele stad of een grote parkeervoorziening in het centrum.
De Nota GKP is niet van toepassing op onderhavig plan, aangezien de intentieovereenkomst alvorens het in werking treden van de GKP is getekend. Onderhavig plan is vrij gesteld van de Nota Prof bijdrage, aangezien het hier gaat om sociale huurwoningen die verhuurd zullen worden door de woningbouwvereniging.
De voorgenomen ontwikkeling om ter plaatse van het plangebied woningbouw te realiseren ligt in lijn met het vigerende Rijks- provinciaal-, regionaal-, en gemeentelijk beleid.
De Gorslaan 10 is een prominente hoekkavel aan de Gorslaan, Churchilllaan, Purmerweg en bevindt zich conform de kansenkaart Purmerend 2040 in een gebied waar men het wenselijk acht dat er een transformatie plaatsvindt naar woon-werkgebied.
Figuur 8. Kansenkaart Purrmerend 28.
In de huidige situatie bevindt zich ter plaatse een voormalig kantoorgebouw. Vanaf de rotonde is de bebouwing duidelijk aanwezig.
Stedenbouwkundig gezien blijven de rooilijnen, beukmaten, kaprichtingen gelijk aan de bestaande situatie. De massa wordt geleidelijk echter, richting de rotonde (zichtlijn) op de hoek Gorslaan, Churchilllaan, Purmerweg verhoogd met een maximum van twee lagen. Gezien de breedte van deze straatprofielen is deze hoogte hier zeer goed te legitimeren. Het realiseren van de bouwlagen gebeurt in combinatie met de transformatie van kantoorpand naar woongebouw waarbij de gevels ook een kwaliteitsslag ondergaan en worden voorzien van meer differentiatie die beter aansluit bij een woonomgeving. In het woongebouw worden 57 appartementen gerealiseerd. Stedenbouwkundig kan de hoogte zeer goed gelegitimeerd worden, het volume voegt zich perfect in zijn omgeving maar er wordt tegelijkertijd ook een uniek en eigen karakter gerealiseerd/ versterkt. De stedelijke structuur is herkenbaar en leesbaar, wat resulteert in een positief effect voor de oriëntatie van de gebruikers van de openbare ruimte. Vanaf de ontsluiting van de nieuwe wijk 'Klein Where', zal onderhavig plan een markant oriëntatiepunt zijn.
Kortom herontwikkeling volgens dit model kan een positieve bijdrage leveren aan de beleving van de stad. Echter moet er naast de capaciteit van de kavel en de inpassing in het bestaande stedenbouwkundige weefsel ook gekeken worden naar het economische exponent. Dit model past zowel binnen de stedenbouwkundige kaders als wel binnen de financiële.
Figuur 9. gevelaanzicht en rotonde.
Figuur 10. gevelaanzicht en rotonde.
Figuur 11. Gevelaanzicht nieuwe situatie.
Figuur 12. Gevelaanzicht nieuwe situatie.
In de Erfgoedwet, vastgesteld op 1 juli 2016, zijn de regels voor de archeologische monumentenzorg opgenomen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen door een gecertificeerd bureau archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.
De gemeente Purmerend heeft in 2009 een eigen archeologisch beleid opgesteld. In 2017 is dit beleid opgegaan in het Erfgoedbeleid Purmerend 2017. Hierbij hoort een archeologische verwachtingskaart. Dit is een voorspellingskaart waarop verwachtingen met betrekking tot de situering van (nog) onbekende archeologische vindplaatsen zijn vertaald in termen van vlakken en zones. Op de kaart worden zones aangegeven met verschillende verwachtingen: hoge, middelhoge of lage verwachting. De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het opstellen van een beleidsadvieskaart, die vervolgens kan worden gebruikt voor de toetsing van ruimtelijke plannen op de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Het bestemmingsplan vormt het belangrijkste instrument voor de archeologische monumentenzorg. Voor gemeenten kunnen de door deskundigen opgestelde archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaarten als leidraad worden gebuikt voor zowel de planologische bescherming van archeologische waarden in het ruimtelijke plan als voor het vaststellen van het benodigde archeologisch onderzoek dat bij voorbereiding van ruimtelijke plannen moet plaatsvinden.
Ter plaatse van een lage archeologische verwachtingswaarde is er geen noodzaak om een verkennend archeologisch onderzoek uit te voeren voordat nieuwe bouwactiviteiten plaatsvinden. Ter plaatse van een hoge en middelhoge verwachtingswaarde dient bij grondwerkzaamheden eerst een verkennend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd door een hiertoe gecertificeerd bureau.
De projectlocatie kent op basis van het vigerende bestemmingsplan “De Gors e.o. 2010” de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie'. De voor deze aangewezen gronden zijn behalve voor de daar voorkomende bestemmingen bestemd voor de bescherming van archeologische waarden. Middels de beoogde ontwikkeling wordt het bestaande gebouw met twee verdiepingen verhoogd. Naast hei-werkzaamheden ten behoeve van enkele palen vinden geen grondroerende werkzaamheden plaats die de (mogelijke) archeologische waarden ter plaatse verstoren.
In het onderhavige bestemmingsplan vormt het aspect archeologie geen belemmering. De archeologische dubbelbestemming blijft behouden.
Ten behoeve van het (bouw)plan van het appartementengebouw is een bezonningsstudie verricht (Bijlage 1 Bezonningsstudie). Op grond van deze studie kan geconcludeerd worden dat door de ligging van het gebouw en de draaiing van de zon de hinder als gevolg van de optopping van de bestaande bebouwing minimaal is. In de bezonningsstudie is gekeken naar een eventuele beperking van zonuren in de maanden maart, juni en september.
Voor deze maanden geldt dat enkel om 10:00 uur sprake is van beperkte hinder als gevolg van het plan. Er kan derhalve geconcludeerd worden dat voor wat betreft bezonning en schaduw geen sprake is van onevenredige hinder voor omliggende objecten.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat in de toelichting van een plantype onder meer moet worden ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. Een onderzoek naar de bodemgesteldheid maakt hiervan deel uit. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. In de bestaande stad is dit niet in alle gevallen mogelijk in verband met de aanwezigheid van eventuele historische verontreinigingen. Teneinde maatschappelijke en/of ruimtelijke ontwikkelingen niet onnodig te frustreren als gevolg van de aanwezigheid van bodemverontreiniging, is het mogelijk om onder voorwaarden bestemmingen op een verontreinigde bodem te realiseren.
Een en ander is ook verwoord in het in 2009 door burgemeester en wethouders vastgestelde bodembeleidsplan van de gemeente Purmerend en het hieraan gekoppelde bodembeheerplan en de in 2014 vastgestelde bodemkwaliteitskaart. Met deze instrumenten wordt invulling gegeven aan de gemeentelijke taak met betrekking tot actief bodembeheer.
In mei 2020 is door de gemeenteraad nieuw bodembeleid vastgesteld: een bodemkwaliteitskaart en een nota bodembeheer. Hierin zijn ook de normen aangegeven met betrekking tot PFAS. In 2002 heeft de gemeente de actie tankslag afgerond, waarbij burgers, bedrijven en instellingen in de gelegenheid zijn gesteld om een op hun perceel aanwezige tank te melden (wettelijke verplichting) en vervolgens te saneren. Het valt echter niet uit te sluiten dat zich in het plangebied nog één of meerdere tanks bevinden die niet zijn aangemeld. Hierop is het Activiteitenbesluit van toepassing. Nieuwe gevallen worden per geval beoordeeld en zo nodig wordt handhaving ingezet teneinde de ondergrondse tank en eventuele bodemverontreiniging te saneren.
Ook is binnen de gemeente een bodeminformatiesysteem aanwezig. In dit systeem is de bij de gemeente bekende bodeminformatie geregistreerd. Dit systeem wordt ook in het kader van de bodemtoets bij bouwaanvragen regelmatig geraadpleegd en voortdurend geactualiseerd met nieuwe onderzoeksgegevens of geplande en gerealiseerde bodemsaneringen.
Door het vaststellen van het bodembeleid, het bodembeheerplan en de bodemkwaliteitskaart heeft de gemeente invulling gegeven aan haar beleidsvrijheid op het gebied van bodemtaken. Bij procedures voor ruimtelijke plannen worden deze instrumenten ingezet, waardoor er in de praktijk steeds minder vaak bodemonderzoek en bodemsanering hoeft te worden uitgevoerd.
De mogelijkheid om op (eventueel verontreinigde) grond te kunnen bouwen dient per geval te worden beoordeeld. De Wet bodembescherming biedt de kaders waarbinnen gehandeld dient te worden. Afhankelijk van de verontreinigingssituatie, is de gemeente dan wel de provincie het bevoegd gezag bij een eventuele sanering. In het geval dat de gemeente het bevoegd gezag is, kan het bouwen op verontreinigde bodem geregeld worden in de omgevingsvergunning. Dit is in alle gevallen maatwerk. Indien de bevoegdheid ligt bij de provincie, dan dient bij de provincie een BUS-melding te worden ingediend. Wanneer binnen 4 weken geen reactie van de provincie wordt ontvangen, is het toegestaan om te saneren conform de BUS-melding. Deze procedure is in de plaats gekomen van de voormalige goedkeuring van de provincie. De BUS-melding wordt gepubliceerd in een huis-aan-huisblad. Indien noodzakelijk worden aanvullend saneringsvoorschriften in de omgevingsvergunning opgenomen. De beschikking is hiervoor leidend.
Bij de beoogde ontwikkeling vinden er geen grondroerende werkzaamheden plaats. Tevens worden er geen appartementen met tuin gerealiseerd.
Het aspect bodem vormt derhalve geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan.
In de toelichting van ruimtelijke plannen moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Het doel hiervan is om cultuurhistorische belangen meer te laten meewegen in de ruimtelijke ordening. Hiertoe is op 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij dit voorschrift in artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a is opgenomen.
De in de grond aanwezige waarden komen in paragraaf 5.1 (Archeologie) aan bod, de overige cultuurhistorische aspecten worden in deze paragraaf besproken.
Op 2 november 2017 heeft de gemeenteraad het Erfgoedbeleid Purmerend 2017 vastgesteld. Dit beleid richt zich op het behoud van het Purmerendse erfgoed. Het spreekt de uit dat het erfgoed belangrijk is voor de stad. De gemeente heeft vier ambities met betrekking tot het erfgoed:
Bij dit beleid is een Cultuurhistorische Waardenkaart opgesteld, waar al het erfgoed van Purmerend op is afgebeeld.
De Cultuurhistorische Waardenkaart toont dat op dit perceel geen sprake is van actuele cultuurhistorische waarden. Het plan grenst daarentegen aan de lijn van de Purmersteenweg/Purmerweg/Purmerenderweg. Het plan is hier echter niet van invloed op.
De ontwikkeling heeft geen negatieve effecten op de in / rond het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden.
In het kader van ruimtelijke procedures conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient het aspect externe veiligheid in acht te worden genomen. Het gaat hierbij om risico's ten aanzien van het vervoer, de opslag en het bewerken van gevaarlijke stoffen. De risico's met betrekking tot gevaarlijke stoffen worden geduid in het zogenaamde Plaatsgebonden risico (PR) en het Groepsrisico (GR). Het groepsrisico dient in veelal de meeste ruimtelijke procedures verantwoord te worden. De verantwoording is erop gericht om een weloverwogen besluit te nemen over het van het groepsrisico. Het uiteindelijke besluit is aan het bevoegd bezag.
In het kader van externe veiligheid is de Risicokaart Noord-Holland geraadpleegd. Hieruit blijkt dat er in of in de nabijheid van plangebied geen risicovolle inrichtingen liggen. In de nabijheid bevindt zich eveneens geen transportroute waarover het transport van gevaarlijke stoffen plaats vindt. Op circa 560 meter van het plangebied bevindt zich een buisleiding die gezien de ruime afstand geen belemmering vormt. Het project zelf maakt ook geen risicovolle inrichting mogelijk.
De wetgeving omtrent externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor het onderhavige bestemmingsplan .
Artikelen 76 en 74 van de Wet geluidhinder (hierna Wgh) schrijven voor dat in ruimtelijke plannen, die betrekking hebben op gronden die langs een verkeersweg gelegen zijn, onderzocht dient te worden of op de gevel van gebouwen de maximale toegestane geluidsbelasting niet wordt overschreden.
Langs alle wegen bevinden zich, als gevolg van de Wgh, geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De zonebreedte is afhankelijk van een binnen of buitenstedelijke ligging en de hoeveelheid rijstroken van de weg en wordt gemeten uit de rand van de weg. Een naast die rijstrook liggend fietspad ligt dus ook in die zone. Ook een vluchtstrook, niet zijde een rijstrook ligt in de zone. De ruimte boven en onder de weg behoort ook tot de zone.
Voor wegen die zijn ondergebracht in een 30 km/h-gebied geldt geen wettelijke geluidszone en is akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai in nieuwe situaties op grond van de Wgh niet verplicht. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening echter aannemelijk te worden gemaakt dat sprake is van een aanvaardbaar geluidsniveau. Indien dit niet aannemelijk is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidsbelasting op de gevels noodzakelijk, mogelijk en doelmatig zijn. Bij gebrek aan wettelijke normen kunnen uitsluitend de eerder vermelde voorkeursgrenswaarde en de uiterste grenswaarde uit de Wgh als referentiekader worden gehanteerd.
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De voorkeursgrenswaarde mag in principe niet worden overschreden. Indien uit akoestisch onderzoek blijkt dat deze voorkeursgrenswaarde wel wordt overschreden, is onderzoek naar maatregelen gericht op het verminderen van de geluidsbelasting op de gevels van geluidgevoelige objecten noodzakelijk. Onderscheid wordt gemaakt in maatregelen aan de kant van de bron (bijvoorbeeld geluidsreducerend asfalt), maatregelen in het overdrachtsgebied (bijvoorbeeld geluidsschermen), maatregelen aan de kant van de geluidsontvanger (bijvoorbeeld geluidsdove gevels) of het vergroten van de afstand tussen de geluidsbron en de ontvanger.
Zijn maatregelen onvoldoende doeltreffend, dan wel ontmoeten deze maatregelen overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard, dan kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek tot vaststelling van (een) hogere waarde(n) worden ingediend bij burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend. Deze hogere grenswaarde mag, afhankelijk van de situatie, een bepaalde waarde niet te boven gaan (uiterste grenswaarde). De uiterste grenswaarde voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen langs bestaande wegen in binnenstedelijk gebied bedraagt 63 dB.
Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een snelheid lager dan 70 km/h geldt een aftrek van 5 dB. Voor wegen met een maximumsnelheid van 70 km/h of meer geldt een aftrek van 2 dB. Op alle in akoestische onderzoeken worden genoemde geluidsbelastingen is deze aftrek toegepast, tenzij anders vermeld
Door Cauberg-Huygen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de optredende geluidbelastingen vanwege wegverkeer ten behoeve van de transformatie van het pand gelegen aan de Gorslaan 10 te Purmerend. Onderstaande resultaten zijn direct overgenomen uit dit onderzoek (Bijlage 2 Akoestisch onderzoek).
De planlocatie is gelegen binnen de bebouwde kom (binnenstedelijk). In het kader van de Wet Geluidhinder is de planlocatie gelegen binnen de geluidzone van:
De overige wegen rondom de planlocatie zijn uitgevoerd als 30 km/uur wegen. 30 km/uur wegen hebben geen geluidzone volgens de Wet geluidhinder. In het kader van een goede ruimtelijke ordening (en eventueel ten behoeve van de bouwvergunning) is het desalniettemin noodzakelijk om de invloed van de nabijgelegen 30 km/uur wegen inzichtelijk te maken. Hierbij gaat het met name om de Broekerhof en Purmerweg (gedeeltelijk 30 km/u).
De voorkeursgrenswaarde vanwege wegverkeerslawaai bedraagt 48 dB en de maximaal te verlenen
ontheffingswaarde 63 dB (stedelijke situatie). De planlocatie is niet gelegen binnen de geluidszone van een hoofdspoorweg of gezoneerd industrieterrein.
De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeer op de Gorslaan bedraagt 61 dB Lden inclusief aftrek. Er wordt niet overal voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt niet overschreden.
De geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer op de Churchilllaan bedraagt maximaal 55 dB Lden inclusief aftrek. Er wordt niet overal voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt niet overschreden.
De geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer op de Purmerweg (50 km/u gedeelte) bedraagt maximaal 42 dB Lden inclusief aftrek. Er wordt overal voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
De geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer op de Waterlandlaan bedraagt maximaal 48 dB Lden inclusief aftrek. Er wordt overal voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
De overige wegen rondom de planlocatie zijn uitgevoerd als 30 km/uur wegen. 30 km/uur wegen hebben geen geluidzone volgens de Wet geluidhinder. De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeer op de Purmerweg (30 km/u gedeelte) bedraagt maximaal 48 dB Lden (geen aftrek). De geluidsbelasting is dus beneden of gelijk aan 48 dB (voorkeursgrenswaarde wegverkeerslawaai indien deze van toepassing zou zijn).
Er vinden ter hoogte van de planlocatie overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde wegverkeerslawaai plaats. Er is onderzoek gedaan naar de effecten van de cumulatie van de verschillende geluidsbronnen. Op de geluidbijdragen van het wegverkeerslawaai wordt de aftrek conform artikel 110g van de Wet geluidhinder niet toegepast. De 30 km/u wegen zijn in de berekening meegenomen.
De voorkeursgrenswaarde wordt overschreden ten gevolge van wegverkeer op de Gorslaan en
Churchilllaan. De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden.
Voor die onderdelen van het plan waarbij de geluidbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai boven de voorkeurgrenswaarde maar niet boven de maximale ontheffingswaarde ligt, zullen hogere waarden worden aangevraagd.
Maatregelen ter reductie van het geluid ten gevolge van de relevante geluidbronnen zijn in relatie tot het onderhavige project vanwege overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige of financiële aard, niet realiseerbaar. Het is realistisch om hogere waarden aan te vragen voor de in het plan opgenomen woningen ten opzichte van wegverkeer op de Gorslaan en Churchilllaan.
Aangezien de voorkeursgrenswaarden ten gevolge het wegvekeer op de Gorslaan en Churchilllaan wordt overschreden dient een hogere waarde procedure doorlopen te worden, welke aangevraagd dient te worden bij het College van Burgermeester en Wethouder (B&W).
Indien nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone van een spoorweg mogelijk worden gemaakt, moet onderzoek plaatsvinden naar de geluidsbelasting vanwege deze spoorweg. De zone is afgebeeld op de geluidkaart, te vinden op www.geluidregisterspoor.nl. Grondslag hiervoor is artikel 4.3 Besluit geluidhinder (Bgh).
Binnen deze zone gelden voorkeursgrenswaarden en maximale grenswaarden voor spoorweglawaai (art. 4.9 t/m 4.12 Bgh). Bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarden is vaststelling van een hogere waarde mogelijk, mits de maximale grenswaarde daarbij niet wordt overschreden (art. 4.10 t/m 4.12 Bgh). Hogere grenswaarden worden alleen verleend als maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.
Het plangebied bevindt zich niet binnen de geluidszone van een spoorweg.
Er hoeft bij de voorgenomen ontwikkeling geen onderzoek gedaan te worden naar de invloed van spoorweglawaai.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een uit een oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Op 15 november 2007 is wet- en regelgeving in werking getreden die tezamen bekend staat onder de naam 'Wet luchtkwaliteit'. Dit is echter geen formele benaming. Op basis van deze wetgeving kunnen ruimtelijk-economische initiatieven worden uitgevoerd als aan één of meer voorwaarden wordt voldaan:
De kern van titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) bestaat uit luchtkwaliteitseisen, gebaseerd op de Europese richtlijnen. Een overzicht van deze luchtkwaliteitseisen is te vinden in het Compendium voor de Leefomgeving. Verder bevat titel 5.2 van de Wm basisverplichtingen op grond van Europese richtlijnen, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Titel 5.2 van de Wm regelt het zogenaamde Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Daarbinnen werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Het uitgangspunt is dat de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden gehaald. In artikel 5.16 lid 1 van de Wm staat opgesomd wanneer een (luchtvervuilend) project toelaatbaar is. Dan moet aannemelijk worden gemaakt, dat het project aan één of een combinatie van de volgende voorwaarden voldoet:
Voor ruimtelijke projecten geldt uiteraard ook het principe van een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast kan de amvb Gevoelige bestemmingen relevant zijn.
Met het Besluit gevoelige bestemmingen van 1 december 2008, gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer, wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen'- zoals een school of een verzorgingstehuis- in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek noodzakelijk is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg.
Waar in de onderzoekszone de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen. Dit wordt bereikt door op een dergelijke plek de vestiging van bijvoorbeeld een school niet toe te staan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10% van het totale aantal blootgestelden toegestaan.
De nsl-monitor is geraadpleegd om de achtergrondconcentraties ter plaatse van de projectlocatie te bepalen. De grootschalige achtergrondconcentraties in 2020 ter plaatse van de projectlocatie van stikstofdioxide NO2 bedraagt 17,94 µg/m3, van fijnstof PM10 19,24 µg/m3 en van fijnstof PM2,5 10,841 µg/m3. De grenswaarde voor toetsing voor stikstofdioxide NO2 is 40 µg/m3, voor fijnstof PM10 is 40 µg/m3 en voor fijnstof PM2,5 is 25 µg/m3 de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie.
Tabel 1. Achtergrondconcentraties NO2 en PM10 ter plaatse van het plangebied.
Er hoeft voor het onderhavige bestemmingsplan geen onderzoek gedaan te worden naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit. Het milieuaspect vormt geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.
Milieuzonering legt een relatie tussen de milieuaspecten van een bedrijf - geluid, geur, gevaar en stof - en de omgeving. Daarnaast is de mate waarin een bedrijfstype personen- of goederenverkeer genereert mede bepalend voor de mate van hinder, en dus voor de mogelijkheid tot vestiging of uitbreiding. Bij milieuzonering staan vier vragen centraal:
Voor het opstellen van een milieuzonering hanteert de gemeente Purmerend de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009. Met behulp van richtafstanden wordt bepaald welke afstand aanvaardbaar is.
Het vigerende bestemmingsplan 'De Gors e.o. 2010' hanteert de systematiek van functiemenging. In gebieden met functiemenging heeft men te maken met milieubelastende en milieugevoelige functies die op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd. Voor een dergelijk gebied wordt een specifieke Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging gehanteerd. Daarin zijn categorieën opgenomen die aangeven onder welke omstandigheden activiteiten inpasbaar zijn. Richtafstanden zijn niet van toepassing.
Bedrijven in categorie C zijn toelaatbaar indien:
Het initiatief voorziet enkel in de realisatie van woningen ter plaatse van het plangebied. Naast het plangebied zijn kantoren gelegen die behoren tot categorie A zoals hierboven beschreven. Dergelijke bedrijvigheid wordt als gevolg van het plan niet belemmerd.
In het onderhavige bestemmingsplan speelt milieuzonering geen rol.
In ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat hoe de ontwikkelingen die hierin mogelijk worden gemaakt zich verhouden met de wet- en regelgeving op het gebied van gebieds- en soortenbescherming.
Wet Natuurbescherming
Sinds 1 januari 2017 geldt de Wet natuurbescherming. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Daarmee zijn gebiedsbescherming en soortbescherming bij elkaar gebracht in één Nederlandse wet.
Deze wet beschermt de van nature in Nederland in het wild voorkomende planten en dieren en hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen. De Wet Natuurbescherming wijkt in een aantal opzichten af van de Flora- en faunawet; de strekking is echter hetzelfde. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen). Net als in de Flora en faunawet is de Wet Natuurbescherming een zorgplicht opgenomen, een algemeen geldende fatsoensnorm voor de omgang met flora en fauna. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen zo weinig mogelijk nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben. De soortbeschermingsbepalingen uit de Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (VR) en Habitatrichtlijn (HR) zijn in de Wet Natuurbescherming geïmplementeerd: soorten en vegetatietypen waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, worden beschermd onder de nieuwe Wet Natuurbescherming. Ongeveer 200 soorten verliezen hun bescherming in vergelijking met de eerder vigerende Flora-en faunawet, voornamelijk soorten vaatplanten (muurplanten, orchideeën) en (zee)vissen. De bij de Flora en faunawet gehanteerde gedragscodes blijven bestaan, zij het dat de lijsten met beschermde soorten wijzigen en aangepast moeten worden. Voor soortbescherming in relatie tot ruimtelijke ingrepen is een aantal artikelen in de nieuwe Wet Natuurbescherming van belang:
In de Wet Natuurbescherming worden drie beschermingsregimes onderscheiden:
1. Soorten van Vogelrichtlijn:
Bescherming van alle in het wild levende volgens in de EU, beschreven in artikel 3.1-3.4 van de Wet Natuurbescherming. Dit beleid verandert deels t.o.v. de Ffwet. Hieronder valt ook het begrip "opzettelijk" is bij doden, vangen en verstoring van nesten etc. opgenomen. Hieronder valt ook het begrip voorwaardelijk opzet". De grote verandering is dat verstoring onder de nieuwe wet is toegestaan, mits de staat van instandhouding van de soort maar niet in het geding komt. Degene die de verstoring begaat, moet dan aantonen dat er geen verstoring van wezenlijke invloed is. Verstoren van broedende vogels (op nest) en eieren blijft verboden. De provincie kan hiervoor vrijstellingen maken en ontheffingen verlenen.
2. Soorten van Habitatrichtlijn:
Bescherming van dier- en plantensoorten in artikel 3.5-3.9:
3 Andere soorten:
Dit zijn de in de bijlage van artikel 3.10 van Wet Natuurbescherming genoemde soorten. In deze bijlage staan zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten. Onderdeel A bevat de fauna en onderdeel B de flora. Deze lijst is een nationale toevoeging en betreft soorten die in principe een landelijke achteruitgang kennen. In praktijk is deze bescherming lichter en verwacht wordt dat ontheffingen vrij gemakkelijk verkregen kunnen worden, aangezien er niet de zwaardere belangen gelden voor de soorten van de Europese richtlijnen. Ruimtelijke ontwikkeling is een geldig belang voor een ontheffing (artikel 3.10.2 onderdeel a). Opzettelijk verstoren in algemene zin, wordt voor deze groep niet genoemd als verbod. De provincies kunnen voor deze lijst vrijstellingsbesluiten maken. Op dit moment staan ook zeer algemene soorten op deze lijst; mogelijk zal er een vrijstellingsbesluit of AMvB opgesteld worden hoe hier mee om te gaan. De provincie Noord-Holland heeft nog geen lijst met vrijstellingsbesluiten gemaakt.
Natuurnetwerk Nederland
De Provinciale Ruimtelijke Verordening van de provincie Noord-Holland bepaalt dat een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als natuurnetwerk Nederland, strekt tot de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden. In Purmerend zijn alleen enkele delen van het Purmerbos en een stuk agrarische grond tegen Ilpendam aan, als deel van het NNN aangemerkt. Ook ligt er langs de ringvaart van de Wijde Wormer, waar Weidevenne aan grenst, een dergelijk gebied. Het onderhavige project tast deze waarden niet aan.
Ten behoeve van deze ontwikkeling is door Ecologie op Maat een ecologische quickscan uitgevoerd naar de aanwezigheid van beschermde natuurwaarden in het projectgebied (Bijlage 3 Quickscan ecologie. Bij het opstellen van deze quickscan is de volgende informatie verzameld en gebruikt:
Door ecologisch advies en onderzoeksbureau Van der Goes en Groot is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd (Bijlage 4 Stikstofdepositieberekening).
De bevindingen van beide rappotages worden hieronder weergegeven.
Locatieonderzoek
Het onderzoek is uitgevoerd op vrijdag 7 februari 2020 waarbij de locatie is onderzocht. Deze dag was het bewolkt en ca 8 graden C. Er was geen neerslag. Het beperkte groen is niet geschikt voor de Huismus, Heggemus, en overige soorten die al dan niet jaarrond beschermd zijn. Voor overige (zoog)dieren is het perceel ook minder geschikt. Zo is er bijna geen groen aanwezig, zijn daken niet geschikt voor verblijfplaatsen en zijn er nagenoeg geen open delen in de muren. De aanwezige openingen zijn onderzocht of deze mogelijk kunnen worden gebruikt door vleermuizen of marters maar dit was niet het geval.
Door de aanwezigheid van (onaangetaste) spinnenwebben en de afwezigheid van sporen kan dit worden uitgesloten.
Het gebouw zelf is nauwkeurig onderzocht met een hoogtecamera, en uit deze opname bleek dat ook het gebouw niet wordt gebruikt door vleermuizen. Het gebouw is ook minder geschikt voor huisvesting van vleermuizen. Uit nader onderzoek blijkt dat de spouw helemaal niet toegankelijk is voor vleermuizen, aangezien de detaillering zo is uitgevoerd dat er geen open verbinding is met de spouw. De stootvoegen zijn alleen te vinden boven de betonelementen (detail 25 en 12) van de originele omgevingsvergunning. Zowel op tekening als op locatie is dit gecontroleerd. Onderzoek van de voegen heeft het volgende aangetoond:
Conclusie
Het perceel herbergt geen beschermde natuurwaarden en de werkzaamheden kunnen zonder bezwaar worden uitgevoerd. Wel dient de zorgplicht uit artikel 1.11 Wet Natuurbescherming in acht te worden genomen. Dit houdt in dat wanneer tijdens werkzaamheden toch blijkt dat zich (mogelijk) beschermde soorten in het groen bevinden, direct maatregelen dienen te worden getroffen om verstoring tegen te gaan.
Extra Aanbevelingen Broedperiode
Indien verstorende werkzaamheden binnen het broedseizoen gaan plaatsvinden, dient zeker te zijn dat er geen broedgevallen binnen de invloedsfeer van deze werkzaamheden aanwezig zijn.
Richtlijn voor de broedperiode voor vogels is 15 maart t/m 15 juli.
Zorgplicht
Op basis van de zorgplicht volgens artikel 1.11 van de Wet Natuurbescherming dient bij de bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor alle in het wild levende dieren en hun leefomgeving.
Gebiedsbescherming
De projectlocatie is gelegen op circa 3 km van het Natura 2000-gebied Polder Zeevang. Met inachtneming van uitspraak ECLI:NL:RVS:2019:1603 van Raad van State d.d. 29 mei 2019, is het Programma Aanpak Stikstofdepositie (PAS) onverbindend verklaard. In het verlengde hiervan heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op 16 september 2019 een herziene rekentool 'Aerius Calculator' beschikbaar gesteld. In de berekening wordt de projectbijdrage door Aerius op concrete rekenpunten exact berekend, waarbij ook vegetaties of Natura 2000- gebieden op meer dan 3 km afstand betrokken worden. De depositie op de meest nabijgelegen 'stikstofgevoelige habitattypen' (zoals gedefinieerd in Aerius) wordt doorgerekend om te onderzoeken of deze hoger is dan 0,00. Door ecologisch onderzoeks- en adviesbureau Van der Goes en Groot is een stikstofdepositieberekening in het kader van de Wet natuurbescherming uitgevoerd. De resultaten worden hieronder weergegeven.
Figuur 13. Uitsnede synbios.alterra.nl (afstand tot projectlocatie tot Polder Zeevang).
Aanlegfase
De stikstofemissies tijdens de aanlegfase zijn toe te wijzen aan twee bronnen. Het betreft verkeersaantrekkende werking en het gebruik van mobiele werktuigen op de bouwsite. De aanlegfase zal ongeveer een jaar in beslag nemen. Omdat de precieze uitvoer van de plannen niet bekend is, is gedeeltelijk gerekend met zogenaamde 'worst-case' aannames.
Verkeersaantrekkende werking
De verkeersaantrekkende werking van de aanlegfase bestaat uit transport van materialen en personen (bouwvakkers). Het verkeer is gemodelleerd tot het eerste knooppunt/aansluiting op de doorgaande weg, in dit geval de aansluiting op de A7 met naar beide kanten 200 meter extra voor optrekken en afremmen. Buiten deze wegen wordt het verkeer geacht te zijn opgenomen in het heersende verkeersbeeld, omdat het verkeer zich in hoeveelheid, snelheid, rijen stopgedrag niet meer onderscheidt van het overige verkeer dat zich op de betrokken weg kan bevinden. De verkeersaantrekkende werking bestaat uit:
Mobiele werktuigen
De belangrijkste werkzaamheden waarbij stikstof vrij komt, betreffen sloopwerk en afvoer van het dak, hijswerk t.a.v. prefab constructiedelen, productie/aanvoer van beton op locatie t.b.v. vloeren en fundering. Voor het gebruik van mobiele werktuigen zijn de machines en draaiuren genomen die zijn vermeld in figuur 11. Er wordt uitgegaan van de inzet van materieel van stageklasse IIIB of nieuwer.
Figuur 14. Uitsnede stikstofdepositieberekening. Geschatte materiaalinzet en geproduceerde stikstof in de aanlegfase op basis van de invoer van bouwjaar in Aerius of met stageklasse in het Emissiemodel Mobiele Machines (EMMA).
Gebruiksfase
Er wordt bij de berekening met betrekking tot gebruik uitgegaan van 57 sociale huurappartementen. De bebouwing wordt gasloos en zonder andere stookinstallaties aangelegd, zodat hier van emissie geen sprake is en alleen de bijdrage van de verkeersaantrekkende werking wordt berekend.
Bij de bepaling van het aantal verkeersbewegingen per woning per dag is bij het project uitgegaan van huur 'appartement midden/goedkoop (incl. sociale huur), ligging 'sterk stedelijk', 'centrum' en 'maximale verkeersgeneratie'. Deze komt dan op 57x2,6(*1,11)= 164,502 vervoersbewegingen per dag (CROW 2018). Het betreft zowel heen- als terugreizend verkeer. De kencijfers van het CROW zijn hierbij (worst-case) gemodelleerd voor een werkdag door deze te vermenigvuldigen met 1,11. Gezien het gebruik van de woningen wordt dit verkeer in de 'lichte verkeerscategorie' gemodelleerd. Het verkeer is gemodelleerd tot het eerste knooppunt/aansluiting op de doorgaande weg, in dit geval de aansluiting op de A7 met naar beide kanten 200 meter extra voor optrekken afremmen. Deze modellering is in lijn met een algemeen criterium voor verkeer aantrekkende werking van wegverkeer dat de gevolgen voor het milieu van dit verkeer niet meer aan het nieuwe project kunnen worden toegerekend wanneer geacht kan worden dat dit verkeer is opgenomen in het “heersende verkeersbeeld”.
Uit de uitgevoerde quickscan van Ecologie op Maat, blijkt dat in het plangebied geen vleermuizen kunnen verblijven. Desalniettemin wordt voorzien in de aanleg van gierzwaluwkasten en worden vleermuiskasten opgehangen.
Op grond van de stikstofdepositieberekeningen blijkt dat op alle rekenpunten de projectbijdrage van het initiatief 0,00 mol/ha/jaar is. De stikstofdepositie die uitvoering van de plannen zal veroorzaken vormt een zodanig gering percentage van de kritische depositiewaarde van de meest kritische ter plaatse voorkomende stikstofgevoelige habitattypen, dat er ecologisch gezien geen zichtbare of meetbare effecten zullen optreden en er zeker geen sprake is van significante gevolgen waardoor de instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken Natura 2000- gebieden in gevaar zouden kunnen komen.
Het onderhavige ruimtelijke plan heeft invloed op het omliggende wegennetwerk. Het plan genereert verkeer en een parkeerbehoefte. De ontwikkeling mag het omliggende wegennetwerk niet onevenredig nadelig beïnvloeden. Daarnaast dient het plan een parkeeroplossing te bieden.
Voor de berekening van de huidige verkeersgeneratie en de toekomstige verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van de rekentool 'Verkeersgeneratie & parkeren' van het CROW. Voor het bepalen van de verkeersgeneratie van een bouwplan moet in de rekentool aangegeven worden wat voor een gemeente (zeer sterk, sterk, matig, weinig, niet stedelijk) het betreft en in welk gebied (centrum, schil centrum, rest bebouwde kom, buitengebied) het bouwplan gerealiseerd wordt. De gemeente Purmerend is een 'sterk stedelijke' gemeente en het plangebied is gelegen in 'rest bebouwde kom'.
In de huidige situatie kent de projectlocatie de bestemming 'Gemengd - 3'. Hierbinnen zijn bedrijven toegestaan voor zover deze voorkomen in de categorie A en B van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, dienstverlening, kantoren en maatschappelijke voorziening. Het gehele pand is in de huidige situatie ingericht als kantoor (drie verdiepingen) en bestaat uit 2.603,5 m2 bvo verdeeld over 761 m2 begane grond, 1e en 2e verdieping bedragen 759 m2 bvo en de 3e verdieping bestaat uit 324,5 m2 bvo.
De planologische verkeersgeneratie bedraagt in de huidige situatie 251 motorvoertuig-bewegingen per etmaal. In de toekomstige situatie worden 57 huurappartementen gerealiseerd. De verkeersgeneratie in de toekomstige situatie bedraagt op basis van de CROW-tool 277 motorvoertuigbewegingen per etmaal (worst case op een gemiddelde weekdag). Als gevolg van de beoogde ontwikkeling is er sprake van een toename van 26 motorvoertuigbewegingen per etmaal.
Figuur 15. Verkeersgeneratie van het plan (bron: CROW-rekentool).
De projectlocatie is gelegen aan de Gorslaan. Een toename van 26 motorvoertuigbewegingen per etmaal is beperkt en zal, net als in de huidige situatie, worden afgewikkeld via de Gorslaan en Churchilllaan. Dit zijn gebiedsontsluitingswegen die voldoende capaciteit hebben om het extra verkeer zonder problemen te kunnen afwikkelen. Het aspect verkeersgeneratie vormt derhalve geen belemmering.
Figuur 16. Wegenstructuur Gorslaan 10.
De parkeerplaatsen op het eigen terrein van Gorslaan 10 worden gereserveerd voor bezoekers. Uitgaande van een norm van 0,3 bezoekersparkeerplaatsen per woning resulteert dat (naar boven afgerond) in 18 noodzakelijke parkeerplaatsen (0,3 x 57 sociale huurappartementen). Daarnaast wordt onderzocht of het faciliteren van de bewoners van Gorslaan 10 met een deelauto op eigen terrein mogelijk is. In dat geval worden 19 parkeerplaatsen gerealiseerd. Indien een deelauto niet mogelijk is, wordt deze parkeerplaats tevens bestemd voor bezoekers.
De verhuurder wijst haar potentiële huurders er van te voren op dat de sociale huurwoningen aan de Gorslaan 10 worden verhuurd zonder bewonersparkeerplaatsen op eigen terrein (met uitzondering van een eventuele parkeerplaats voor een deelauto) en dat de betreffende bewoners bij de invoering van parkeerregulering niet in aanmerking voor een parkeervergunning. Dit wordt geborgd via een aanvulling op de anterieure overeenkomst. Tevens wordt via een aanvulling op de anterieure overeenkomst geborgd dat bestaande gevestigde erfdienstbaarheid voor het medegebruik van het parkeerterrein van de VvE Broekerhof wordt beëindigd. Het medegebruik van het parkeerterrein wordt gestaakt op het moment dat het bestemmingsplan onherroepelijk is. Medewerking aan het beëindigen van de erfdienstbaarheid en het staken van het medegebruik wordt privaatrechtelijk geborgd. Erfdienstbaarheid voor het medegebruik van het parkeerterrein van Burghuizen BV is reeds beëindigd.
Met deze parkeeroplossing wordt de parkeerbehoefte volledig opgelost op het terrein van de Gorslaan 10 en niet gedeeltelijk afgewenteld op de directe omgeving. De toekomstige huurders worden van tevoren gewezen op het ontbreken van bewonersparkeerplaatsen op eigen terrein (met uitzondering van de inzet van een eventuele deelauto voor de huurders) en het feit dat zij bij de invoering van parkeerregulering niet in aanmerking komen voor een parkeervergunning. Mede gelet op deze tijdige communicatie over het parkeren in de richting van potentiële huurders acht ons gemeentebestuur de aangedragen parkeeroplossing aanvaardbaar, ook bij het niet haalbaar blijken van de deelauto voor de huurders.
De aspecten verkeersgeneratie en parkeren vormen geen belemmering voor de onderhavige ontwikkeling.
Nota Waterbeleid 21e eeuw
Op basis van beleid dat voortkomt uit de nota 'Waterbeleid 21e eeuw' is een watertoetsproces ingesteld bij de ruimtelijke planvorming. Het watertoetsproces heeft tot doel om elkaar vroegtijdig te informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van het belang van water en dit in ruimtelijke plannen gestalte te geven. Een watertoetsproces leidt onder andere tot een waterparagraaf in het plan. De diepgang van de watertoets en de inhoud van de waterparagraaf kan verschillen naar de aard van de planvorming. De watertoets moet er voor gaan zorgen dat er bij de inrichting van ons land bewust rekening wordt gehouden met water. De waterbeheerder en initiatiefnemer nemen daarvoor samen de waterhuishoudkundige doelstellingen zichtbaar en evenwichtig mee bij alle ruimtelijke plannen of ingrepen.
Naast de in de toelichting genoemde Watertoets is er in de Nota 'Waterbeleid 21e eeuw' (Commissie Tielrooij, 2000) het principe van 'Vasthouden - Bergen - Afvoeren' als ordeningsprincipes geïntroduceerd. Dit is bedoeld om het watersysteem op een duurzame en robuuste manier in te richten, teneinde de burgers een prettige en veilige leefomgeving te bieden.
Nationale Waterplan 2016-2021
In het Nationale Waterplan staan vijf ambities centraal. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door onze veiligheidsnormen tegen overstroming te vernieuwen. Het kabinet kiest voor een grotere inzet op verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics). Dit zorgt er voor dat de Nederlandse wateren schoon en gezond zijn en er genoeg zoet water is. Verder wil het kabinet dat Nederland klimaatbestendig en waterrobuust wordt ingericht, dat Nederland een gidsland is en blijft voor watermanagement en -innovaties. Dat is gunstig voor onze economie en ons verdienvermogen. Tot slot wil het kabinet dat Nederlanders waterbewust leven. Deze ambities moeten gezamenlijk ingevuld worden door iedereen die werkt aan de ruimtelijke inrichting van Nederland: alle overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen. Water en ruimtelijke ordening zijn dus steeds meer met elkaar verweven. In het verleden werd water vooral geplooid naar de wensen van inrichters en gebruikers. Steeds vaker verschijnt waterproblematiek in de actualiteit.
De hoogwatersituaties van de afgelopen jaren, maar ook verdrogingsverschijnselen, hebben aangetoond dat water een belangrijk aspect is bij ruimtelijke ordening. Daarom moet men water beter inbedden in ruimtelijke plannen. Ook vraagt klimaatverandering om ruimtelijke aanpassingen. Denk hierbij aan zeespiegelstijging, hogere afvoeren van rivieren en hevige regenbuien en perioden van droogte. Het wateraspect moet men zo vroeg mogelijk betrekken bij ruimtelijke planvorming.
In structuurvisies en bestemmingsplannen staat de wettelijke verplichting om de gevolgen voor water af te wegen via de watertoets. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moeten planners rekening houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Het proces van de watertoets voorziet erin dat rekening wordt gehouden met de eisen zoals die vanuit het waterbeheer worden gesteld. Dit is niet alleen van belang voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem. Het is ook belangrijk om zoveel mogelijk te voorkomen dat er problemen met water ontstaan nadat men heeft gebouwd. Tenslotte moet men in de waterparagraaf van zowel structuurvisies, bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen verantwoorden hoe het plan rekening houdt met: waterkwantiteit, waterkwaliteit, oppervlaktewater, grondwater, afvalwater en de landschappelijke aspecten van water.
Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.
Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Binnen de projectlocatie zijn geen beschermingszones en/of watergangen aanwezig. In verband met de waterkwaliteit dient bij de beoogde verhoging van het bestaande pand geen uitloogbare materialen te worden toegepast die in contact kunnen komen met het hemelwater. De projectlocatie is in de bestaande situatie reeds verhard. Als gevolg van de beoogde ontwikkeling vindt geen extra verharding plaats. Ter plaatse kan gebruik gemaakt worden van de reeds aanwezige riolering. Het aspect water vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling die middels onderhavig rapport mogelijk gemaakt dient te worden.
Figuur 21. Uitsnede legger Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.
Het aspect water vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde woningbouwontwikkeling die middels onderhavig bestemmingsplan mogelijk gemaakt dient te worden.
Voor bepaalde grootschalige ontwikkelingen op het gebied van woningen, bedrijvigheid en infrastructuur dient op grond van het Besluit milieu-effectrapportage 1994 een milieu-effectrapportage (mer) opgesteld te worden. Hierin moet worden aangegeven wat de gevolgen zijn van de ontwikkelingen voor het milieu. In het Besluit mer is aangegeven in welke gevallen er onderzoek gedaan moet worden. Afhankelijk van de grootte van het project zijn er drie mogelijkheden:
De voorgenomen activiteit is niet opgenomen in onderdeel C van het Besluit mer en is daarom niet aan te merken als een activiteit waarvoor een directe m.e.r.-plicht bestaat. Het is wel opgenomen in onderdeel D (categorie D.11.2) van bijlage II van het Besluit mer De activiteit betreft een stedelijk ontwikkelingsproject, maar het valt onder de drempelwaarden die hier genoemd worden.
Activiteiten | Gevallen | Besluit | |
D.11.2 | De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. | In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op: 1: een oppervlakte van 100 hectare of meer, 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer. |
De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening --> het bestemmingsplan |
Dit betekent dat het verplicht is een vormvrije mer-beoordelingsplicht uit te voeren. De inhoudelijke vereisten voor deze beoordeling staan benoemd in bijlage III van de Europese richtlijn mer. Hierin staat dat de voorgenomen activiteiten aan de volgende drie aspecten moeten worden getoetst:
1. kenmerken van het project;
2. plaats van het project;
3. kenmerken van het potentiële effect.
De initiatiefnemer heeft een aanmeldnotitie (Bijlage 5 Aanmeldnotitie) opgesteld waarin deze aspecten aan de orde komen. Uitkomst van de aanmeldnotitie is dat belangrijke nadelige gevolgen in het kader van het Besluit m.e.r. voor het milieu niet te verwachten zijn (zie tevens de in deze toelichting beschreven milieu-aspecten). Het bevoegd gezag zal hierover een besluit nemen.
Gezien de kenmerken van de potentiële effecten van het voornemen in combinatie met de kenmerken/gevoeligheid van de omgeving waarin deze optreden, is de impact van het plan op het milieu gering te noemen. Het is dus niet noodzakelijk om een mer op te starten.
De gemeente mag op basis van de Wet ruimtelijke ordening alleen meewerken aan planontwikkelingen die haalbaar en uitvoerbaar zijn. Ingevolge artikel 3.1.6 Bro dient de toelichting van een bestemmingsplan inzichten te bevatten over de uitvoerbaarheid van een plan.
Er zijn geen privaatrechtelijke belemmeringen op het pand gevestigd.
Het project wordt door initiatiefnemer uitgevoerd. De kosten in verband met de realisatie zijn voor rekening van initiatiefnemer. Er is geen aanleiding om aan de economische haalbaarheid van het plan te twijfelen.
Op 14 september 2020 is er door de ontwikkelaar, Gemeente Purmerend en de architect een avond georganiseerd waar de omwonenden en de gebruikers van de omliggende percelen de plannen konden inzien.
Vanwege de maatregelen door de COVID-19 protocollen was een inloopavond niet gewenst, maar is dit opgelost door een groot gebied te voorzien van specifieke uitnodigingen. De bewoners/belanghebbenden konden via de E-mail aangeven of zij wilden komen op de avond. Waarna door de architect de tijden zijn ingepland, zodoende een gelijkmatige opkomst te verkrijgen. Dit alles heeft er toe geleid dat er op de avond 19 personen zijn geweest, welke zich allemaal hadden aangemeld via de E-mail.
In totaal zijn de volgende adressen benaderd.
Figuur 22. Weergave omliggende benaderde adressen.
Tijdens de avond hebben de bezoekers gelegenheid gekregen om vragen te stellen, uitleg hierover te verkrijgen en hun mening op te schrijven. De vragen/cq meningen zijn van alle bewoners terug te herleiden naar vier kernpunten:
Naar aanleiding van deze punten is door het projectteam een reactie geformuleerd met antwoorden en oplossingen.
Oplossingsrichtingen/reactie:
Met de aanwezige buurtbewoners is ook afgesproken om de reacties en antwoorden naar hun te mailen, om hun zo optimaal mogelijk te informeren in het vergunningen traject.
Het concept ontwerp-bestemmingsplan is op grond van artikel 3.1.1 Bro alleen naar het hoogheemraadschap opgestuurd, omdat de belangen van de overige instanties niet in het geding zijn. De vooroverlegreactie van het Hoogheemraadschap heeft ertoe geleid dat om een nadere invulling aan klimaatadaptie mogelijk te maken een waterberging en waterhuishoudkundige voorziening zijn toegevoegd aan artikel 3.1 onder c.
Artikel 3.8 Wro bepaalt dat op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Deze afdeling bevat bepalingen rond de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure.
Het ontwerp van het bestemmingsplan 'Gorslaan 10 2020' heeft - gecoördineerd met het ontwerpbesluit hogere waarden geluidhinder vanwege wegverkeerslawaai en de ontwerpomgevingsvergunning - ter inzage gelegen van maandag 21 december 2020 tot en met maandag 1 februari 2021. Gedurende die termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen in te dienen omtrent de ontwerp-besluiten. Dit is gemeld in een publicatie op 17 december 2020 in de Staatscourant, in het Purmerends Nieuwsblad en op de gemeentelijke website.
Een aantal personen heeft een zienswijze ingediend. In de Nota van zienswijzen, bijlage bij dit bestemmingsplan, wordt op deze zienswijzen ingegaan. De zienswijzen hebben geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan (naar aanleiding van de alternatieve parkeeroplossing worden de toelichting en de regels aangepast) en aanpassing van de omgevingsvergunning (naar aanleiding van de alternatieve parkeeroplossing en het gewijzigd dakterras worden de tekeningen aangepast). Voor het overzicht van de ambtshalve aanpassingen ten opzichte van de ontwerp-besluiten wordt verwezen naar bijlage C van de Nota van zienswijzen.
Dit hoofdstuk bevat de toelichting op de gekozen planvorm, die van een gedetailleerd bestemmingsplan. Tevens geeft het inzicht in de overwegingen die aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen.
Het onderhavige plan voorziet in een actueel en adequaat juridisch kader voor ontwikkeling en beheer van het plangebied. Het is een plan op basis van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening, opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).
Gezien het gewenste behoud van de ruimtelijke en functionele structuur en de mate van ontwikkeling is gekozen voor een gedetailleerde planvorm. Deze planvorm maakt het mogelijk alle aanwezige functies in het plangebied te voorzien van een gedetailleerde bestemmingsregeling waardoor de ruimtelijke kwaliteit in het gebied als zodanig kan worden beheerd en behouden.
Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het direct mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen) te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied gegeven zijn. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft omtrent de in acht te nemen horizontale en verticale maten. In de bijbehorende regels zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de gebruiksbepalingen alsmede de eventuele afwijkingsmogelijkheden te vinden.
Voor een goede ruimtelijke ordening is het noodzakelijk dat de in het bestemmingsplan gestelde regels zodanig zijn opgesteld dat deze (goed) te handhaven zijn. Het gemeentebestuur is van oordeel dat de regels in het onderhavige plan voldoen aan deze eis.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling wordt een nieuwe functie in het plangebied gerealiseerd. De van toepassing zijnde regeling is hieronder nader toegelicht.
De artikelen 1 en 2 (begrippen en wijze van meten) als ook de artikelen 6, 7, 9, 10 en 11 zijn geheel in lijn met de artikelen die over deze onderwerpen zijn opgenomen in de standaard van de gemeente. Voor artikel 8 (algemene gebruiksregels) geldt dat is afgeweken van de gemeentelijke standaard.
De bestemming 'Verkeer -2' wordt toegekend aan wegen met een verkeers- of verblijfsfunctie. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan, zoals parkeren. Deze
bestemming is opgenomen om te duiden hoe het plangebied ontsloten wordt.
Dit artikel regelt de zgn. woonbestemming binnen het plangebied en geeft daarbij invulling aan de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het bestemmingsvlak "Wonen". Aan-huis-verbonden beroepen, (kleinschalige) bedrijvigheid zijn toegestaan, zolang de woonfunctie in overwegende mate aanwezig blijft en er geen onevenredige hinder voor de omgeving optreedt. Dit bestemmingsvlak is volgens de verbeelding begrensd tot het plangebied. Dit artikel impliceert verder de maximaal toegestane bouwhoogte, zoals nader op de verbeelding vermeld.
Gebieden die op de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart, bijlagen van de Beleidsnota Archeologie in Purmerend (2009) zijn aangewezen als gebieden met een middelhoge of hoge archelogische verwachtingswaarde, worden beschermd via de dubbelbestemming 'Waarde- archeologie'.
Het doel van deze bepaling is te voorkomen dat grond die al in aanmerking is genomen of betrokken is bij het verlenen van een vergunning niet nog een keer wordt betrokken bij een aanvraag om omgevingsvergunning. Hierdoor wordt voorkomen dat met gebruikmaking van privaatrechtelijke overeenkomsten, de publiekrechtelijke regels worden ondergraven.
In dit artikel worden regels gegeven voor bouwwerken die op twee of meer bestemmingen van toepassing zijn.
De regels die van toepassing zijn op bovengrondse bouw zijn ook van toepassing op ondergrondse
bouw. Het onderhavige bestemmingsplan verbindt daar de regel aan dat qua diepte ondergrondse bouw
beperkt moet blijven tot ten hoogste één bouwlaag.
In de algemene gebruiksbepaling is opgenomen wat onder verboden gebruik van de gronden wordt verstaan. Bij het bouwen of aanleggen van een nieuwe functie of voorziening moet in principe op eigen terrein gezorgd worden voor voldoende parkeerplaatsen.
In onderhavig plan is in paragraaf 5.10 Verkeer en parkeren een onderbouwing gegeven van de parkeerbehoefte van voorliggend plan.
Dit artikel geeft een regeling voor het geval dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.
Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit in werking treedt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit in werking treedt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig worden afgeweken tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.